NOMINATIE 5
(uit: De strijd om het goudschip)
MacGarrigle was het laatste halfuur tien jaar jonger geworden. Zijn
zandkleurige haren stonden recht overeind als die van een nijdige hond
en zijn ogen glinsterden. Nu stond hij boven op de brug met het geweer
in de vuist, vuil en bezweet, de zee afturend naar iets vijandigs dat lust
had binnen schootsafstand te komen. Maar niets vijandigs had daar veel
lust in. De kano's lagen in een zeer wijde cirkel om het stoomschip heen.
Er klonk geen woest krijgsgehuil; er werden geen lange speren gezwaaid
— men scheen te overleggen en zich terdege te bedenken. Toen klom MacGarrigle
boven op de topstang van de brugverschansing, hield zich met een hand vast
aan het statief van het zoeklicht en zwaaide met de andere zijn geweer.
„Mot er nog iemand van jullie peultjes?” brulde hij. „Kom dan maar op! Je kunt ze krijgen, compleet met blauwe bonen... vers en uit het blik. Ik zal je platte neuzen nog platter schieten dan ze al zijn! Hoor je?” Hij loeide over de halve cirkel zee heen, schudde zijn geweer en wachtte op een reactie... die niet kwam. De zwarten in hun min of meer lek geschoten kano’s zagen de korte gestalte van de woest brullende blanke, zwaaiend met zijn gevreesd snelvuurgeweer... en MacGarrigle wist het niet, maar op dat ogenblik ontving hij de bijnaam: „Hata Maui Iata”, „De Brullende Blanke Duivel”. En vanaf dat ogenblik begon een der meest vreemde belegeringen uit de geschiedenis van de Stille Zuidzee: het beleg van het stoomschip de Frisco door de eilandbevolking. ... Vlak voor het vallen van de nacht werd een vreemde maaltijd gehouden. MacGarrigle at op de open vleugel van de brug; in de laatste stralen van de rode avondzon. Heel zijn leven was het een stille wens van hem geweest, eens een maaltijd te kunnen laten opdienen boven op de brug van een niet-slingerend schip waarover hij heer en meester zijn zou. Nu kon dat. Schoner en fantastischer dan hij ooit had kunnen dromen. De Chinees draafde dankbaar trap-op, trap-af met geurige koffie, dampende beschuitbollen, een schaal bonen met gekookt spek en een brok oude kaas. Op tafel stond een der laatste, goede flessen whisky, die de onttroonde muiterkapitein had overgelaten. MacGarrigle genoot van zijn maaltijd tot het laatste kruimeltje toe. Het tafereel der op eerbiedige afstand liggende halve maan van kano's scheen zijn eetlust danig te hebben aangewakkerd. Zijn goed Garand-repeteergeweer lag dwars over tafel en toen hij door zijn stuk kaas heen was, nam hij zijn geweer van tafel, mikte op de vlak boven de zeespiegel hangende zon en loste het laatste schot van die dag. „Het Avondschot,” zei hij tevreden en keek naar het zwakke pluimpje kruitdamp dat boven de brug wegdreef. |