NOMINATIE 19
(uit: Tumult in een toeristenhotel)
„Geef je over!”, brulde Vonnie, die er genoeg van had...
„Ik tel tot drie! Eén... Twéé... Drie!” Het schot knalde en meteen leek het of de hele loods ontplofte. Met donderend gesis en geknal barstte de kisten uit. Groene en blauwe vuurpijlen floten in het rond; spoten omhoog, ketsten tegen het dak en ploften terug. „Dat was een kist vuurpijlen!” riep Vonnie. „Grote Patrijs!” Lilian gilde als een stoomfluit. Jimmy brulde in doodsnood. Vonnie plofte plat achter een stapel kisten en wachtte tot alle vuurpijlen waren ontbrand. De loods hing vol rook en hier en daar lagen smeulende resten. Hoestend vloog Vonnie naar de plaats waar hij Jim voor het laatst had gezien. De smokkelaar zat op de grond; zijn ogen tranend en zijn kleren en haren verschroeid, hoestend en kuchend van de rook. Vonnie gaf hem een tik met de kolf van zijn pistool tegen zijn hoofd. Jims mond zakte open en hij gleed achterover op de grond in slaap. Vonnie’s volgende sprong was naar een brandslang aan de wand. Hij rolde de slang van de haspel, draaide de kraan open en begon als een bezetene te spuiten. Hij spoot alles uit wat gloeide en smeulde. Hij spoot Jim nat, spoot de gillende Lilian nat en toen hij genoeg gespoten had naar zijn zin, draaide hij tevreden de kraan dicht. „Zo,” knorde hij. „Nu deze snaak nog aan een pilaar vastbinden en we kunnen tevreden zijn. Al drie gevangenen. Als het zo doorgaat zullen we gauw betonpijlers te kort komen.” Hij pakte Jim in zijn nekvel en bond hem soliede aan een betonpijler. |