NOMINATIE 25
(uit: Pyjama-rel in Panama)
Arie lag na te denken over wat hij van het vertrek gezien had toen
het licht nog aan was.
„In de hoek ligt alleen een busje moeren en bouten. En verder zijn er bij de schoorsteen nog een paar stukken losse plank. Verder staat er een bureau. Op dat bureau een telefoon. . .” „Wat voor soort telefoon?” vroeg Bob. „Zo’n ouderwetse. Een rond voetstuk met een statiefje erop en een haak.” „Er zit toch metaal in een telefoon?” „Ja, natuurlijk. Een magneet en een trilplaatje. Maar daar zaag je heus geen koord mee door.” „Denk nou eens even na. Geen stuk kachelpijp, geen oud blik, geen. . .” Arie schudde langzaam het hoofd. „Je denkt toch niet, dat ik zo suf ben om daar niet op te letten, hè? Alléén die stukken plank en die moeren en bouten. O ja . . . en bij die moeren en bouten een pluk vuile poetskatoen.” „Reuze”, zei Bob zuur. „Schieten we veel mee op. Geen ramen? Geen glas in de deur?” „Het enige glas zit in de koekoek boven ons hoofd.” Bob zweeg even en lag omhoog te kijken. Die koekoek was een houten huisje boven in het dak van het kantoortje, met jaloezie-latten in de zijkant (voor ventilatie) en bovenop een glazen dak met twee schuine kanten. Van binnen zaten er spijlen voor dat glas (tegen inbrekers), en zoals Arie al gezegd had, erdoor kwam elke drie tellen de rode gloed van een neonlichtreclame die ergens aan- en uitging. „Ja, daar zit glas”, gaf Bob toe. „Maar het is wel een beestachtig eind weg. Waarom heb je geen enorme neus in plaats van een hoop spek, dan kon je er doorheen stoten.” Zij lagen beiden omhoog te kijken naar de glasruiten van die koekoek. |