Nieuwsbrief 9 | © | januari 1997 - 5e jaargang nr. 1 |
De tijd van de jongens
Het moet tegen het eind van de jaren vijftig zijn geweest toen de boeken van Willy van der Heide ons huis begonnen binnen te stromen. Grote off-white exemplaren uit de bibliotheek waar we met hartstocht lid van waren. Het waren de jongensboeken van mijn broers en elk rechtgeaard meisje dat tussen twee broers zat ingeklemd hechtte meer waarde aan jongensboeken dan aan Marjoleintje van het pleintje uit de Kluitmanreeks te Alkmaar. In De boeken van de Bob Evers-serie ging het niet om schoolperikelen of verjaardagspartijtjes maar om echte avonturen, in Panama, in Trinidad, in het Kanaal van Hansweert.
In die jaren vijftig was Nederland bezig aan de wederopbouw. Dat klinkt mooier dan het was. In werkelijkheid was het een nogal troosteloze en grijze tijd die eerder door de geur van steenkolen dan die van palmbomen werd bepaald. Dat er drie jongens bestonden die in een Buick reden door exotische landen in het Caribisch gebied, die op een motortjalk de problemen van Duitse oorlogschatten moeten oplossen, die betrokken raken bij een internationale wapensmokkel in Frankfurt, was bijna te mooi om waar te zijn. De Bob Evers-serie verbreedde de wereld.
Lezen was een avontuur.
Hiet enige probleem in die tijd was voor wie te kiezen. Was Bob Evers de favoriet, de jongen uit Pittsburgh die zijn naam aan de serie mocht geven? Het moest haast wel. in een tijd dat Europa dankzij de Marshall-hulp hoog tegen Amerika opkeek. Daarentegen was Arie Roos ontzagwekkend indrukwekkend. Alleen al de manier waarop hij altijd de bankbiljetten in een rolletje op zak droeg om daar genereus een biljet van af te pellen. Ook daar moeten Nederlandse kinderen uit de jaren vijftig- verbluft van hebben opgekeken. Was het niet immers de periode dat elk huisgezin ieder dubbeltje moest omdraaien om de zaak draaiende te houden? En ook al was Arie Roos dik, hij maakte toch steeds de beste grappen van het drietal.
Maar ook Jan Prins mocht niet uitgevlakt worden, al was het alleen maar omdat hij een zekere melancholie uitstraalde. Zo'n zoon van een strenge kolonel, zonder moeder. Jan Prins was de jongen die altijd op de knip paste, dat was wel wat zuinig bij al de avonturen, maar hij kon ook de slimste zijn.
Je kon geen keuze maken.
In de jaren dat Nederland langzaam begon te delen in de stijgende welvaart van begin jaren zeventig zat Willy van der Heide, alias Willem Waterman, in mijn ouderlijk huis op de bank. Wij waren allang aan andere literatuur begonnen, maar op de een of andere manier was het jargon van Jan Bob en Arie geworden tot wat Nico Scheepmaker "familietaal" noemde: de woordkeuze, de grappen van een bepaald gezin.
Mijn broer Geerten had het Bob Evers-genootschap opgericht. Uit dien hoofde troffen wij Willem Waterman bij ons op de bank aan. Een man die eruit zag als een ouderwetse kapitein. En -nog indrukwekkender - met een stem als een bootsman. Op ons verzoek, we waren toen al volwassen universiteitsgangers, las hij voor uit eigen werk. De buren zullen zich hebben afgevraagd welke storm er nu weer was opgestoken in huize Meijsing, maar mijn broers en zusje, mijn ouders en ik hadden onvergetelijke avonden als het gebulder van Waterman langs onze oren vloog. En zijn boeken staan allemaal te pronken in mijn boekenkast - om zo nu en dan herlezen te worden.
Doeschka Meijsing, 5 december 1996
© 1997 Hans en Ton Kleppe, Jacoba van Heemskerckstraat 7, 3351 SP Papendrecht
Naar de inhoudsopgave van deze nieuwsbrief Naar de rubriek "de Bob Evers-nieuwsbrief" (algemene informatie) Naar de homepage |