Nieuwsbrief 12  © juli 1998 - 6e jaargang nr. 2 

Henk Bergman's column:
Meisjes

De scène aan het eind van Lotgevallen rond een locomotief is alleszeggend. Arie belt mister Talavera om een afspraak te maken. Die zegt dat hij een taxi moet pakken om elkaar buiten de stad op een stil plekje te treffen. En dan komt het: 'Neem een bos bloemen mee, die kun je overal kopen en de taxichauffeur zal denken dat je daar een afspraak hebt met een meisje.' Is me dat lachen! Jan en Bob blijven er zowat in. 'Romeo Roos' en 'Tweehonderd pond vlammende liefde' roepen ze snikkend.

Arie, Jan, Bob en de meisjes. Eigenlijk zijn we er gauw mee klaar, want iets opwindends gebeurt er hoegenaamd niet. Slaan bij de gemiddelde puber van zestien, zeventies de hormonen op hol, niets daarvan is te merken bij onze vrienden. Ook in hun onderlinge conversaties spelen meisjes geen rol, of alleen puur functioneel als toevallig betrokkenen bij een avontuur. Nooit wordt er eens gegniffeld om vrouwelijke vormen of zorgt een kledingstuk, een geraffineerde oogopslag of een zwoele stem voor een droge keel of snellere hartslag. Zelfs door de wol geverfde types als Tootsie Griff en Vera Vitella krijgen dat niet voor elkaar.

Maar hebben de jongens eigenlijk wel mogelijkheden? Niet al te veel, want meisjes komen in hun wereld maar mondjesmaat voor. En de enkele keer dat ze een kansje krijgen doen ze er hoegenaamd niets mee. Ik sla bladzijde 86 op van de derde druk van De jacht op het koperen kanon en daar staat Lois Bennett, die samen met haar broer John jacht maakt op de briefjes van prof. Hathaway. Aantrekkelijk meisje om te zien: leuk haar met strik erin, kort jasje, strakke rok. Bovendien alles behalve een nufje, maar een zeer zelfstandige tante. Daar krijg je als jongen toch minimaal een onrustig gevoel bij? Maar wat zegt Jan? Hij heeft het over 'deze jongedame hier' en na zo'n woordkeuze moet je elke erotische gedachte uitbannen.

Of neem Arie. Die staat aan het begin van Nummer negen seint New York te wachten op de weg naar Den Haag totdat Masters hem oppikt. Maar eerst stopt er een andere auto, toevallig bestuurd door een roodharig meisje met sproeten. Wat roept Arie? Dat ze op een regenachtige dag elkaars sproeten kunnen gaan tellen! En dat is geen onbeholpen poging om de conversatie gaande te houden, maar een regelrechte afpoeierzin. Hij heeft gewoon belangrijker zaken aan z'n hoofd.

Ze weten ook niet veel. Als Jan in Een klopjacht op een kapitein in restaurant Formosa aan het Spui belandt, beseft hij niet dat dat de plaats is waar oudere dames jonge jongens oppikken voor (betaald?) seksueel genot. Daar deden in die tijd wilde verhalen de ronde over. Ongetwijfeld waren die veel opgewondener dan de werkelijkheid, maar iedere Amsterdamse jongen in de jaren vijftig (ik was er zelf een) wist dat hij thuis aan tafel maar beter niet over Formosa kon beginnen.

Een belangrijke verklaring voor hun onbeholpenheid met meisjes ligt in het feit dat de jongens geen zusters hebben. (Ja, achterin de gebonden editie van De strijd om het goudschip staat dat Bob twee zusters heeft, maar die komen daarna nooit meer voor en zijn in de pocketedities 'weggeschreven'.) Vooral een oudere zuster, weet iedere opgroeiende jongen die er een heeft, kan je zeer behulpzaam zijn bij het overwinnen van je seksuele plankenkoorts. Maar 'zus' heeft voor Arie een heel andere betekenis. 'Vooruit zus' en 'Hup zus' zegt hij tegen diamantensmokkelaarster Lilian in Tumult in een toeristenhotel. En dat is niet als aanmoediging bedoeld.

© 1998 Hans en Ton Kleppe, Jacoba van Heemskerckstraat 7, 3351 SP Papendrecht

Naar de inhoudsopgave van deze nieuwsbrief
Naar de rubriek "de Bob Evers-nieuwsbrief" (algemene informatie)
Naar de homepage