Nieuwsbrief 21 | © | oktober 2002 - 10e jaargang nr. 3 |
De rondreizende sproetententoonstelling, genaamd Arie Roos betrad het Kloveniersburgwal-einde van de Bethaniënstraat om half zeven. Hij liep er vrij vlotjes doorheen met de handen achteloos in de broekzak; bereikte de Oude Zijds Achterburgwal en stond daar even rond te kijken. Schuin aan de overzijde zag hij het sinds jaren befaamde Chinese eethuis van Tante Mia, waar hij in zijn HBS-jaren zovaak met vriendjes bami was gaan eten. De zon hing heel laag boven de daken en een windvlaag joeg handenvol reeds vergelende blaren van de grachtenbomen. In de hele Bethaniënstraat was niets anders te zien geweest dan een klein DKW-bestelwagentje, dat lege kisten loste en een jongen die op de bagagedrager van een bromfiets „Donald Duck” zat te lezen. Alles bij elkaar niet bijzonder veelbelovend. In die straat heen en weer blijven pionieren in de losse hoop dat hij iets bijzonders zou ontdekken was niet bepaald aan te bevelen. Want als de smokkelaars daar inderdaad hun geheime opslagplaats hadden, en toevallig uit een raam keken, was dan meteen alles verraden........ Doch terwijl hij nog, ruggelings tegen het pand op de hoek leunend, stond te kauwen op een lucifer, bepeinzend wat nú te doen, zag hij een jongen met te lange haren en een bleek gezicht plus een dik meisje met een mopneus en een bril op de andere hoek staan. „Laten we maar naar Mia gaan”, zei het meisje, „daar weten we wat we krijgen.” „We zitten altijd bij Mia!” mopperde de jongen, zachtjes aan een mouw van haar mantel trekkend. „Die Chinees hier is er pas en je weet: dan zijn ze veel goedkoper en veel beter.” „Jij altijd met je goedkoop”, zei het meisje smalend. „De loempia's van Tante Mia zijn de grootste van heel Amsterdam.” „Jij altijd met je loempia's! Ik wil ook wel eens wat anders dan loempia's. En waarom moet jíj altijd je zin doorzetten?” Het meisje stoof verontwaardigd op, met de ondergaande zon rood flitsend in haar bolle brilleglazen. „Wat? Wie? Ik mijn zin doorzetten? Nou zullen we het helemáál beleven! Jij wil altijd naar de goedkoopste dingen toe die er te vinden zijn en als ik eens een enkele keer wat beters wil, zet ik dan mijn zin door?” „O. Wil ik altijd naar goedkope dingen toe? Als jíj niet zes keer in de week in de bioscoop hing, hadden we geld genoeg om behoorlijk te gaan eten.” „Wat! IK zes keer in de week naar de bioscoop? Wie zit er keer op keer met zijn vrienden in die stomme artiestencafé's..?” De jongeman schoof zijn hoofd wat vooruit en zijn kin wat onderuit. Hij keek haar zo vuil aan, dat zij ineens ophield met spreken: „Weet je wat JIJ moet doen? Naar Tante Mia gaan en er meteen blijven.” Hij keerde zich op zijn hakken om, en verdween met grote passen in de Bethaniënstraat. Het meisje bracht één hand naar haar mond, als was zij zelf geschrokken van wat ze gezegd had, liep toen zelf ook de hoek om en riep benepen: „Adriaan!” Adriaan keek om, stond stil, riep: „Ik hoop dat je stikt in de grootste loempia van heel Amsterdam!” en beende woedend verder. Het meisje keek geschrokken om zich heen, zag het dikke gezicht van Arie, dat haar vermaakt toegrijnsde, maakte een woedend gebaar en wandelde met snelle passen de Achterburgwal af. „Zo gaat het met meisjes met te grote waffels”, zei Arie tegen haar verdwijnende rug. Daarna keek hij, vaag nieuwsgierig, de jongeman achterna, of die misschien zich alsnog zou bedenken, en omkeren. In zulke gevallen rende meestal één van de twee de ander weer achterna. Maar de jongeman rende helemáál niet... hij stapte, juist op dat ogenblik, rechts een voordeur binnen. Dát deed Arie zich plotsklaps herinneren, dat hij ongeveer op die hoogte een Chinees uithangbord meende te hebben gezien. Een gewoon Chinees restaurant kon het niet zijn geweest........ dat had iemand als Arie, die altijd tuk was op eten, zich wel herinnerd. Maar tòch........ De dikkerd sloeg de hoek om, wandelde de straat in en bemerkte toen dat halverwege de Bethaniënstraat een nog smaller straatje zijwaarts uitkwam. Op de hoek ervan, in een gewoon huis, was een Chinese eetgelegenheid, „T'A DUNG” geheten. Voor de beide straatramen hingen gordijntjes en van achter die gordijntjes kon je natuurlijk, ongemerkt, prachtig iedereen zien die de straat op- en afging. „Dan gaan we nòg maar eens eten”, mompelde Arie, de straatdeur open duwend. „Meestal rammelen we op onze avonturen van de honger. Dit wordt een welkome afwisseling.” |
Naar de eerste pagina van deze Nieuwsbrief Naar de inhoudsopgave van deze Nieuwsbrief Naar het overzicht van alle nieuwsbrieven Naar de index op de Nieuwsbrief Naar het site-overzicht |