NOMINATIE 32
(uit: Pyjama-rel in Panama)
De Panamees liep voor hen uit en beide anderen namen een positie
in achter de drie jongens. Met zijn zessen marcheerden zij door het stof,
de hitte en de jazzmuziek om het hoofdgebouw heen. De zon straalde van
de witgekalkte zijwand terug met een felheid die hun ogen pijn deed. De
rotsblokken waaruit ’t gebouw was vervaardigd, waren grillig van vorm en
met cement aanééngevoegd. Soms staken bulten en pieken nog
naar buiten. Helemaal achteraan, een meter of twee van de hoek, was een
zware, metalen deur, aluminiumkleurig, vervaardigd uit plaatijzer dat op
zware hoekijzers was geklonken. Een stalen stang die in een
gesmeed oog draaide, hing er los naast en was ken
nelijk bestemd om de naar buiten openzwaaiende deur te verzekeren door er dwars over te worden vastgemaakt. De deur was nu los en de Panamees trok haar open. „Ga hier naar binnen. Voorlopig. Water komt uit de kraan in de hoek en brood krijg je vanavond. Andere etenswaren kunnen worden gekocht uit de kantine. Als je geld hebt. Mars.” Zij wandelden achter elkaar naar binnen, in volkomen verbijstering. De stalen deur mepte dicht met een dreunende slag en ratelend ging aan de buitenkant de stang ervoor. In het plafond brandde een kale, elektrische lamp. Maar het was hier betrekkelijk koel, want het dak bleek niet van plaatijzer, maar van even dikke moppen rots in cement. Onder de deur door straalde een baan fel wit zonlicht, feller dan het in vergelijking gelig schijnsel van de lamp. Een groen uitgeslagen koperen kraantje zat in de hoek in de wand en druppels eruit vielen op het deksel van een metalen ton. Men had niet veel fantasie nodig om te snappen waar die voor bestemd was. Een desinfectie-lucht van creosoot wees daar trouwens op. Er waren nog twee ijzeren bedden, met twee stromatrassen en op elk twee dunne dekens. De matrassen en de dekens roken naar carbol, benzine en nog een of andere chemische stof. Arie liet zich op een der bedden vallen en begon luid te lachen. „Leve het avontuur! Leve de FBI! Volgende keer naai ik mijn paspoort aan mijn onderbroek vast, dan heb ik het tenminste altijd bij me.” „Behalve dan toch wanneer je in pyjama op avontuur uitgaat”, snauwde Jan. „Zoals nu.” Hij ging naar het kraantje in de hoek, liet het even lopen en begon uit zijn holle hand te drinken. „Lekker water. Maar lauw.” |