laatste wijziging van deze pagina
17/12/2014
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers |
Terug
naar de vorige pagina |
"Lawaai in Luxemburg"
door René Verhulst
|
We kunnen hier mooi wat eten,' zei de dikke jongen
Grommend keek Jan Prins naar de gestaag
neervallende regen. 'Niet veel beter dan bij ons hier.'
We kunnen hier mooi wat eten,' zei de dikke
jongen.
De drie jongens die in Ettelbruck in de
regen staan zijn twee HBS'ers uit Amsterdam en een Amerikaan uit Pittsburgh,
Bob Evers.
'Daar bij dat bord Simon Pils,' riep Arie, die als een speurhond naar een donker uitziend café tegenover het station liep. Binnen was het ook donker, drie mannen zaten achter de bar en keken verstoord op toen de jongens binnenstapten.* * 'Gezellige tent,' zei Bob. 'Kom, we gaan hier bij het raam zitten.' Vanuit het raam zagen ze de voorkant van het station waar een paar bussen stonden. Andere reizigers haasten zich zo snel mogelijk door de plensregen. De drie mannen achter de bar staakten hun gesprek en begonnen te schuiven met wat spullen die voor hen lagen. Jan Prins bestudeerde de kaart, in het bijzonder de prijzen achter de verschillende consumpties. Automatisch rekende hij de franken om in guldens en kwam tot de conclusie dat je hier goedkoop kon eten. Arie stond op het punt om een bestelling bij de bar te gaan plaatsen toen zijn oog viel op een langzaam optrekkende donkere auto. Het was een Ford die langs het trottoir aan de staat voor het café rolde en bij de open deur van het café stopte. Toen gebeurde alles in sneltreinvaart. De grootste van de drie mannen aan de bar stond op, griste een papier weg van de bar en holde naar de deuropening. Op dat moment stond Arie op en duwde met zijn been zijn stoel naar achter, zodat die half voor de uitgang kwam te staan. Het effect was verbluffend. Wie wel eens iemand een stok tussen de benen heeft gestoken, weet wat er dan gebeurt. De stoelpoten sloegen tussen de benen van de grote man, die een halve salto maakte en met zijn hoofd met een dreunende klap tegen de deurstijl terecht kwam. De enveloppe schoot uit zijn hand. Bob, die achterom het tafeltje was gelopen, probeerde de enveloppe te pakken, maar kreeg een geweldige schop van één van de andere mannen, die ook naar de deur waren gelopen. Bob viel kreunend op de grond. De derde man pakte de enveloppe, sprong over de op de grond liggende Bob en de grote man heen en verdween samen met de andere man naar buiten. 'Kijk uit, Arie,' riep Jan. 'Hij pakt een pistool.' De door Arie gevloerde man tastte in zijn binnenzak. Arie zag het gevaar en liet zich met een plof op de man vallen. 'Wacht,' steunde die. 'Politie.. politie.' Arie realiseerde zich dat de man er niet als een boef uitzag. Door de val was hij wat verfomfaaid, maar hij had een net, enigszins Amerikaans gezicht. Arie stond op, ondertussen de man goed in de gaten houdend. 'Geweldig gedaan, Mulder,' klonk opeens een sarcastische stem. In de hoek van het cafe stond een man, die de jongens niet eerder was opgevallen. 'Drie van die snotapen zorgen ervoor dat onze hele operatie in duigen valt.' De met Mulder aangesproken man stond op en sloeg het stof van zijn kleren. Voorzichtig wreef hij langs de buil op zijn hoofd, veroorzaakt door de dreun tegen de deurstijl. Ook Bob krabbelde op. Door de open deur kwamen nog twee mannen. Blijkbaar hadden zij in de Ford gezeten. 'Is de complete FBI soms in Ettelbruck aanwezig?' vroeg Arie aan Bob. De man die zo sarcastisch had gesproken, kwam dichterbij. Snel ging zijn blik door het café. 'Waar is die derde jongen gebleven?' Inderdaad, waar was Jan Prins? Jan Prins had, toen de schermutselingen begonnen, wijselijk een stap achteruitgedaan. Hij stond vlak bij de deur tussen de tafel en het raam. Nadat Bob gevloerd was en de twee mannen de deur uitrenden was hij langs Arie geglipt achter de twee mannen aan.* * Buiten goot het nu werkelijk van de regen en Jan zag de mannen honderd meter voor hem uitlopen. Jan bleef zo dicht mogelijk bij de gevels hetgeen in dat weer ook geen vreemde indruk maakte. De mannen keken niet op of om, sloegen een straat in aan de zijkant van het station. Jan gluurde om de hoek heen en zag de mannen instappen in een lichtblauwe bestelbus. Vlug liep hij naar de achterkant van de auto. Het was een Engelse Lomas, waarschijnlijk in de oorlog als ambulance gebruikt. Aan het chassis was een treeplank gelast, waardoor er makkelijker in- en uitgeladen kon worden. Dat kwam goed uit. Jan sprong op de treeplank en hield zich vast aan de deurkrukken van de achterdeuren. De bestelbus trok ratelend op en Jan klemde zich vast. Dat viel niet mee. In films zag je wel eens dat iemand zich zo vasthield, maar Jan kon zich alleen met grote moeite op de treeplank staande houden. Bij iedere slinger van de bus vloog hij opzij. Nadat hij wijdbeens was gaan staan ging het beter. Ze reden door Ettelbruck. Af en toe zag iemand Jan wel staan, maar behalve een vreemde blik gebeurde er niets. De mannen in de auto konden hem niet zien. Ze waren aan de rand van de stad gekomen. Jan kon in een glimp op de borden zien dat zij richting Bourscheid en Esch sur Sûre gingen. Een kronkelende weg met rechts rotswanden en links de rivier de Sûre. Ze passeerden na enige tijd het dorpje Michelau, dat Jan herkende aan het station. De D-trein was er stapvoets door heen gegaan. Het begon nu wat op te klaren en op de top van een berg zag Jan de ruïne van een kasteel.
Jan drukte de roestige deurklink naar beneden. Dat ging makkelijk, de deuren waren zo vaak gebruikt dat er veel speling op het slot zat. De weg werd nog steiler en Jan bedacht zich dat zijn plan nooit kon lukken. Wanneer hij de deur een stukje zou kunnen openen, was de kans groot dat ook de andere deur open zou gaan. Hij had dan geen enkele tegenkracht meer en zou met open deuren achter de Lomas aanbengelen. Dat zou zeker gezien worden door de chauffeur, die toch wel regelmatig in zijn buitenspiegel zou kijken. Bovendien zou in deze wagen wel eens een ruitje kunnen zitten tussen cabine en laadruimte. Een scherpe bocht maakte een einde aan zijn gedachten. Jan moest alles doen om niet van de treeplank geslingerd te worden. Inmiddels was hij er zeker van dat het een oude ambulance was geweest. Onder de lichtblauwe verf was op één van de achterdeuren nog vaag een kruis zichtbaar. Hij moest iets vinden om tegenkracht uit te oefenen zoals bij de trapeze van een zeilboot. Wacht, met het koord van zijn jack kon hij zich vastmaken aan de deurklink. Het bleek niet meer nodig. De auto was op een vlak stuk weg gekomen remde af en draaide naar links. Jan loerde vanaf de treeplank om een hoek en zag dat ze stopten bij de ruïne die hij eerder uit het dal had gezien. Vlug wipte hij van de plank en schoot de natte struiken langs de weg in. De twee mannen stapten uit en riepen iets wat hij niet kon verstaan. Ze bensden de deuren dicht en liepen naar de ruïne van het kasteel. De lucht was nu helemaal opgeklaard en de zon begon te schijnen. Jan schrok, hij had de mannen niet eerder kunnen bekijken. In het café was het te donker geweest en bij de achtervolging in Ettelbruck had hij er in de regen ver achter gelopen. Die ene kwam hem bekend voor en het waren geen aangename herinneringen die hij aan de figuur had. 'Luister,' zei de sarcastische man. 'Ik moet aannemen dat jullie Masters kennen.'* * Ze zaten in het café rond de tafel. Een schichtig meisje had koffie gebracht en de eigenaar, waarschijnlijk haar vader, had de resten van de stoel opgeruimd. Met Amerikanen was het altijd wat, enfin ze waren er goed voor. De schade zou betaald worden. De sarcastische man, zoals Arie hem nog steeds noemde, had zich voorgesteld als Don. De eerder met Mulder aangesproken grote man zat nog steeds zijn kleren van stof te ontdoen. Door de zon was het ook in het cafe lichter geworden en Mulder zag er blijkbaar graag netjes uit. De andere twee mannen, uit de Ford, waren voorgesteld als Hank en Ron. 'Ik ken Masters ook,' vervolgde Don. 'In de oorlog zaten wij in de U.S. Army samen bij een eenheid, die geheime operaties achter de Duitse linies uitvoerde. Jullie bewering dat wij de FBI zouden zijn klopt gedeeltelijk. Mulder en ik zijn bij de militaire inlichtingendienst. Hank en Ron zijn van het FBI kantoor in Frankfurt en ondersteunen ons hier.' Dat laatste zei hij weer op sarcastische toon. Hank en Ron, die geen koffie hadden genomen, maar tomatensap, keken wat bedremmeld voor zich uit. 'Uit jullie verhaal maak ik op dat jullie het nodige weten van de FBI. Ik zal dat straks op kantoor nog controleren en Masters bellen. Aangezien jullie vriend waarschijnlijk achter de twee mannen aanzit zal ik jullie vertellen wat er aan de hand is. Jullie hebben vast wel eens gehoord van oorlogsmisdadigers, die na de oorlog naar Zuid-Amerika zijn gevlucht.' 'Ja,' zei Arie. 'De kranten hebben er vol van gestaan, maar gebeurt dat nu nog steeds?' 'Niet te snel,' zei Don, 'maar inderdaad het gebeurt nog steeds. Veel van die mensen zijn nooit gepakt en ook in West-Duitsland zoeken we ze nog steeds. Dat weten ze en als de grond hen onder de voeten te heet wordt, proberen ze alsnog te vluchten. Wij zijn er achter gekomen dat er een organisatie is die hen helpt langs bepaalde routes naar het buitenland te komen. Het vermoeden is dat één van die routes via Luxemburg loopt. Luxemburg ligt dicht bij Duitsland, er is weinig controle en je kan je hier makkelijk verschuilen in de heuvels of in kleine dorpjes. Via Frankrijk of Spanje verlaat men waarschijnlijk Europa. Mulder hier had zich voorgedaan als tussenpersoon voor iemand die wilde vluchten. Na een paar weken de cafés afgestruind te hebben was hij in contact gekomen met de twee mannen die we zojuist gezien hebben. Ze zouden vanmiddag de valse papieren aan Mulder geven. Dat was die enveloppe. Nu kunnen we weer opnieuw gaan beginnen.' 'Tenzij Jan succes heeft bij zijn achtervolging,' zei Bob. 'Laten we dat maar hopen,' zuchtte Don. 'Kom op Mulder, hou op met dat gepluk aan je kleren en betaal de caféhouder de schade. Komen julie maar mee jongens naar ons kantoor hier, dan gaan we wat zaken regelen.' |