Hoogleraar Oude Geschiedenis wilde ooit een scheepsjongen zijn
Marcel Looden
hoogleraar Onno van Nijf koestert de boeken uit zijn jeugd Foto: Jan Willem van Vliet
De Kinderboekenweek die woensdag begint, heeft Geschiedenis als thema. Dat spreekt professor Onno van Nijf, hoogleraar Oude Geschiedenis in Groningen, erg aan. Hij verslond als kind boeken.
Onno van Nijf is 59 jaar, was als kind al een boekenwurm en is nu hoogleraar Oude Geschiedenis in Groningen. Geen wonder dat de Kinderboekenweek die woensdag begint en Geschiedenis als thema heeft, mooie herinneringen bij hem oproept.
Die herinneringen brengen hem terug naar zijn ouderlijk huis in Dordrecht. Dat stond vol met boeken. "Mijn vader, hij was leraar geschiedenis, las veel. Mijn moeder ook. Als jong kind werd ik voorgelezen, enkele jaren later zat ik zelf vaak gebogen over kinderboeken."
De verhalen over de kabouter Okkie Pepernoot, geschreven door Leonard Roggeveen, gaven hem als jong kind erg veel plezier. Zij behoren tot zijn eerste lees- en luisterherinneringen.
Scheepsjournaal
En toen kwam dat moment, later in zijn jeugd, dat hij een van zijn meest geliefde kinderboeken ontdekte: De Scheepsjongens van Bontekoe, de klassieker van Johan Fabricius. "Coen Flink las het boek indertijd op televisie voor, daar luisterde ik naar. Maar ik las het zelf ook. Mijn vader had een uitgave van het scheepsjournaal van Bontekoe waarop het boek gebaseerd is."
Onvergetelijk blijven voor hem de gelukkige uren waarin hij al lezend met de scheepsjongens Padde, Hajo en Rolf meereisde naar de Oost, met hen meeleefde, als het ware een van hen was.
De historische romans van Jaap ter Haar en het boek met Griekse sagen en mythen van Sophie Ramondt waren andere werken die hem veel leesgenot gaven en mede de basis legden voor zijn besluit klassieke talen en geschiedenis te gaan studeren. "Maar ook de series van Bob Evers en De Discus las ik gretig."
Met al die jeugdklassiekers in zijn hoofd begon hij aan zijn leven als volwassene waarin hij schrijvers als Nescio en Elsschot ontdekte en dat hem naar de Rijksuniversiteit Groningen en het hoogleraarschap bracht. Dat beroep brengt met zich mee dat hij veel vakliteratuur leest en veel met jonge mensen te maken heeft. "Jonge mensen die soms moeite hebben met het goed en kritisch teksten tot zich nemen, wat misschien toont dat er minder gelezen wordt dan vroeger."
Hij mag zich nu professor noemen, maar vergeet - zeker in een week als deze - nooit de scheepsjongen die hij ooit was.
|