Dit is mijn laatste column en over wie anders kan die gaan dan over Bob Evers? Over die jongen uit Pittsburgh, die zo weinig van Nederland weet dat hij zich op doorreis in Hilversum afvraagt of hij nu in Hilversum I of II is. Hij heeft zijn naam aan de serie gegeven, maar desondanks wordt hij toch algemeen gezien als de minst kleurrijke van de drie vrienden. Een doorsnee Amerikaan, die geen kritiek op zijn land kan velen en wiens nuchterheid, efficiency en culinaire voorkeur voor sla en ijs ons hart niet sneller doen kloppen. Jarenlang heb ook ik in die mythe geloofd. Maar weg ermee! Mijn stelling: Bob Evers verdient eerherstel.
Hij heet officieel Robert Theodore Evers en komt uit een welgesteld gezin. Zijn vader heeft in de loop van twintig jaar ‘een ontstellende smak geld’ verdiend als eigenaar van een motorenfabriek. Aanvankelijk heeft hij twee zusters en een broer, die hem in New York van het vliegveld komen afhalen als het Stille Zuidzee-avontuur ten einde is. Later vernemen we nooit meer wat over ze en is het gezin-Evers gereduceerd tot pa, ma (die vaak ergens gaat logeren) en Bob. Laten we hem maar als 'enig kind' beschouwen en dan concluderen dat hij daarvan wel de goede eigenschappen bezit (initiatief nemen, zelf problemen oplossen), maar niet de slechte (verwend en zeurderig).
Hij is – direct of indirect – de gangmaker van de trilogie over de erfenis van prof. Hathaway, het caravan-avontuur, het drieluik over de jacht op de Praed-juwelen, de vliegtuigsmokkel met verrassingen, de stampei om de schuiftrompet en de heibel in Honoloeloe. Dat is een mooie score. En in alle avonturen waarin hij optreedt – hij is alleen afwezig in het tumultueuze toeristenhotel, bij het gedoe om de varkensleren koffer en bij het geheime agentenwerk van Arie – staat hij z’n mannetje. Beter gezegd: is hij de onverschrokkenheid zelve. Neem zijn optreden in café Coquillo in Port of Spain op Trinidad. Daar vertelt hij aan de hagedissenman het pure blufverhaal dat hij als enige in Mexico aan de FBI kon ontsnappen, dat Peraira hem de opdracht gaf om contact te leggen met de nummers 4, 5 en 11 en dat hij een dikke rol bankpapier bij zich heeft om de organisatie verder op te bouwen. Je moet maar durven. Goed, dan laat hij zich even foppen en tuimelt via een valluik in een soort schuilkelder. Dat zou Arie of Jan overigens ook kunnen overkomen. Maar anders dan die twee zouden doen verspilt hij geen energie aan bij voorbaat hopeloze uitbraakpogingen. Nee, hij doet een tukje. Klasse! Trouwens, hoe hij zich aan het eind van het Trinidad-verhaal op die motorboot weert verdient op z’n minst ook een eervolle vermelding.
En dan zijn actie in Harry’s Bar in Honoloeloe. Absoluut een staaltje hoger avonturieren. Bob die de aapmens/barkeeper voorstelt het geraamte dat boven de bar is opgehangen van een kaartje met verklarende tekst te voorzien. Dat briljante idee is de opmaat naar het contact met Mac en Bennie en vormt de uiteindelijke sleutel tot het oplossen van het raadsel rond het verdwenen prototype luchtkussenauto uit de Evers-stal. In de zwoele Hawaïaanse zomernacht komt een aansprekende karaktertrek van Bob naar boven die we ook al in eerdere avonturen zijn tegengekomen: hij kan best wat hebben, maar er zijn grenzen. De tegenpartij moet wel redelijk blijven. Als Zakaroea hem voor de tweede maal in één nacht achterna zit wordt een grens overschreden. Dan rest er volgens Bob maar één ding: stevig en duidelijk optreden – en dat doet hij dan ook. Prachtige slapstick in de auto van een Chinese wasserij is het gevolg.
In de bekvechterijtjes tussen Arie en Jan kiest Bob meestal partij voor Arie – zeker als het over geld gaat. Van benepen op z’n portemonnee zitten kun je hem niet beschuldigen. Of neem zijn hobbies. Treintjes en pyama’s verzamelen: kan het onschuldiger? En nog iets: van de drie vrienden heeft Bob het grootste vermogen tot zelfkritiek. Beter dan Arie of Jan kan hij toegeven dat hij iets heeft gedaan dat achteraf gezien toch niet zo slim was. Maar naar goed Amerikaans gebruik staat hij bij zo’n stommiteit niet al te lang stil; het gaat er vooral om dat je er iets van leert voor een volgende keer.
Arie moet het hebben van zijn verbale begaafdheden, zijn onverwachte acties en het benutten van menselijke zwakheden. Jan van zijn technisch vernuft, zijn voorzichtigheid en zijn analytische, stapsgewijze aanpak. En Bob? Die combineert the best of two worlds. Hij kan beslist improviseren en zijn woordje doen, maar valt als dat nodig is terug op een zelfbedachte strategie of tactiek. Daarnaast bezit hij een behoorlijk groot incasseringsvermogen en heeft hij een grotere drive dan Arie en Jan om steeds weer een nieuw avontuur op te zoeken. Ach, ik hou van alledrie.
Nog even terug naar het begin. Dit is inderdaad mijn laatste column. De afgelopen tien jaar heb ik in de Bob Evers Nieuwsbrief gezegd wat ik over de serie te zeggen heb. De 25e editie is een goed moment om te stoppen. Dank voor de aandacht en voor de vele aardige reacties.
|