home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 28/09/2003
laatste wijziging 03/05/2016
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

Onderstaand artikel is voor het eerst gepubliceerd in De Nieuwe Clercke, 20 november 1976, pagina 2-5, met als auteurvermelding Willem van den Hout.

Het verhaal is met enkele wijzigingen - en zonder de tekeningen - opgenomen in de verhalenbundel Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig (pagina 64-73), die onder de naam Willy van der Heide is uitgegeven bij Loeb & van der Velden, Amsterdam en Alexander Jonckx, Antwerpen (1979).


HET AFSCHEIDSCONCERT
van Peter Schilperoort

door:
 
Willem van den Hout,
       tevens zijnde:
Willem W. Waterman,
Willy van der Heide
Sylvia Sillevis
Lutgar Bodewes
                  enz. enz.

Er heeft in de kranten gestaan dat er een film zal worden vervaardigd over het DSC, officieel hetend: "The Dutch Swing College Band". En alwie Dutch Swing College zegt, behoort metéén te denken aan mijn innige vriend Peter Schilperoort. Dat is echter niet door de jaren heen inviolabel zo geweest, hoor! Want men kan dat roemrucht orkest nog het best vergelijken met een antieke klasse-auto, waarvan in de loop der jaren elk lastig of defect onderdeel gaandeweg door een ander is vervangen, tot uiteindelijk alléén nog maar het nummerbord origineel is gebleven: DSC 19-42 (het jaar van oprichting). Die vergelijking is mede daarom ook wel zo treffend juist, omdat Schilperoort Delfts werktuigkundig ingenieur is, zodat het vakkundig vervangen van onderdelen hem is toevertrouwd.
Dat ingenieurschap speelt ook een duidelijk functionele rol in dit authentiek verslag. Want in de jonge jaren ‘50 had onze Peter ineens centenaars tabak van de problemen rondom het onzekere artiestenbestaan. Dat was in die tijd toch al geen roompot, want het DSC was een loepzuiver studentenorkest, dat te hooi en te gras een plaatje maakte (78 toeren, dat kon niet anders) en Dixieland snabbelde voor veel lol en weinig baar geld. Er bleef dan wel eens een leuke juffrouw hangen aan snaar of strijkstok, maar dat soort baren valt onder de emolumenten in natura, waar de schoorsteen niet van kan roken.
En toen barstte er óók nog ineens een muzikale revolutie los in de vorm van de Rock and Roll, aangevoerd door Bill Haley met zijn Rock around the Clock. Waarna meteen de hele jazzmuziek in Nederland op zijn blaaskoperen reet kwam te liggen. Dát was me een toestand! Complete werelden, onaantastbaar sinds Kid Ory en Jerry Roll Morton, tuimelden binnen weken ineen. Daarmee vergeleken was de Baader Meinhoff Bende even effectief als een zevenmansklapper. Daar kwam nog dit bij: als je tot beroep had het blazen op een toeter of het rukken aan een slagbas, dan stond je in 1953 of ‘54 toch raar te kijken. Want toen had je nog niet die fijne sociale voorzieningen, waarbij de Bijstand ook nog de koperpoets voor je werkeloze schuiftrompet moet fourneren. "Voor wie niet schuift, zal geschoven worden..." (Aantjes 28-16).
Maar nu komt de vliegtuigfabriek Fokker opdoemen. Nee - niet Lockheed, maar Fokker. En die biedt aan de afgestudeerde Schilperoort een baan aan als ingenieur. Zowel Schilperoort als ik woonden, in twee aangrenzende bungalows, op Kaageiland en onderhielden nauw contact.
"Kijk es, Willem", zei Peter tegen mij, "ze kunnen me verder te pletter vallen met hun Platters en Bill Haley kan me kosmisch opvliegen met zijn komische Comets. Mijn vriendin Inge heeft een nieuwe bikini nodig en mijn oude Skoda dringend vier verse banden. Ik wordt lekker burgerlijk ingenieur bij Fokker, vang aan het eind van elke maand mijn katje en dan kan ik altijd nog voor mijn lol op de klarinet blazen op bruiloften en partijen. De Nobelprijswinnaar William Faulkner, heb je me de vorige week verteld, heeft maanden gewerkt als huisschilder, omdat hij koppig zijn stijl van schrijven wilde volhouden, en ik ben minstens zo incorrupt. Ik zie me sodeju niet als achtergrondmuziek bij "Kom Van Dat Dak af..." Ik wil dan niet zo ver gaan om een bul aan te slaan met acht en dertig leerstellingen aan de voordeur bij Phonogram, maar ik ben het wel eens met Maarten Luther, toen die zei: "Hier Steh' ich... Ich kann nicht anders." Ik geef twee officiële afscheidsconcerten en daarna doe ik óók nog eens het hele DSC uit de losse hand weg."

"Aan wie geef je het dan?" vroeg ik, razend benieuwd, maar mijn vriend de begaafde musicus bromde wat idealistische glossen en gaf geen volgbare draad. Dat maakte het geheel alleen maar spannender, want daarmede was de gloednieuwe ingenieur bij Fokker ineens geworden tot Suikeroom Schilperoort: een soort DSC-Oom Dagobert, omringd door muzikale neefjes, die geen van allen wisten, wie de erfenis zou gaan vangen.
Wel stond al snel vast, dat het Haagse afscheidsconcert plaats zou vinden aan het (later in de vurige tengels van Zwolsman afgebrande) Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen, en het Amsterdamse in Het Concertgebouw. Dat kwam luidkeels in alle kranten te staan. En ikzelf werd even luidkeels uitgenodigd om dat van vlakbij mee te maken: als zeer speciale orkestgast.

De discriminerende lezer zal nu terecht vragen: wat had jij nou eigenlijk bij dat orkest te maken? Goede lezer: officieel geen bal. Geen mol en geen kruis. Ik kan geen twee noten op een balk schrijven en als ik maar een bierglas op een piano neerzet, is het ding al ontstemd. Toch was ik steeds de enige die als non-musicus de repetities mocht bijwonen. Wim Kolstee (nu nog steeds trombonist in de Reunion Jazz Band) drukte het eens zó uit: "Willem - als we jouw rare smoel zien, spelen we gewoon beter." Verder hebben ze er nooit iets over gezegd.
Misschien bekeken ze me wel als een muzikale mascot. Zoals sommige engelse garde-regimenten een bok of een kakatoe meevoeren op parade. Als traditioneel geluksbeest. Nu heb ik wel eens een keer een heel boek rondom dat orkest in elkaar gezet, onder de titel: "Stampij om een Schuiftrompet", maar dat was pas jaren later.

* * *

Goed. Maar alwie toevallig dat boek gelezen heeft, zal weten dat er in die oertijden ook nog een piano in dat orkest meedeed, die later is vervangen door een extra blaasinstrument. De pianist toen was een stille, lieve, humane, en zeer muzikale schat van een jongen, genaamd: Joop Schrier. En ik had in die tijden een allesbehalve stille, exotisch ogende en hemeltergend fraaie vriendin, genaamd: Kathinka. Die wilde met alle geweld mee naar dat Officieel Afscheidsconcert. Bovendien zouden er nog twee buitenlandse artiesten voor het voetlicht treden: de zangeres Beryl Bryden (in tijgerpak plus wasbord) en de legendarische neger-sopraansaxofonist Sydney Bechet. Ach mensen - dat waren schone tijden ... da"s nog eens wat anders dan protestbengel Armand of het popduo Cash and Carry.

* * *

Nu was het generale plan aldus: het hele gezelschap van orkest plus de twee gastartiesten, plus Kathinka en ik zouden in de middag gala rijst gaan tafelen bij Cecil in de Hoogstraat. Uiterst intiem. Streng verboden voor journalisten of radiomensen. Al metéén bleek dat Beryl Bryden danig de ju in had, want die was eerder op de dag in haar hotel door een journalist beledigd, zoals Dim Kesber me influisterde. Nu hád zij zeer bepaald een figuur met boezems en bilwerk als een Engels biervat en dat wist zij zelf ook wel, maar toch was zij overtuigd aangebrand toen zij die journalist haar naam zag opschrijven als: BARREL Bryden. Dus ik over de nasi maar flikflooien en olie op haar golvingen gieten. Dat deed ik blijkbaar met zoveel gunstig effect, dat het orkest mij verzocht om mij na het feestmaal persoonlijk met de buitenlandse artiesten bezig te blijven houden, zodat het orkest zich intussen zorgeloos op het Grote Afscheidsgebeuren kon voorbereiden. Ik trapte daar goedmoedig in en stond al gereed om samen met ze naar het Goude Hooft af te reizen, toen Arie Ligthart mijn arm pakte en snel fluisterde:
"Willem - ik wil je nog even waarschuwen: die Bechet betaalt uit principe nóóit ergens ook maar iets!"
Ik wuifde dergelijke beslommeringen grootmoedig uit de weg, liet een taximobiel voorrijden, en zat korte tijd later midden in het Goude Hooft, tussen het bekende Haagse publiek van taartjesetende douairières, geschrapte advocaten van goeden huize en duur geklede huwelijkszwendelaars.

Wij trokken wel enig discreet bekijks, want men was daar wel aan mij gewend, maar niet aan een hofhouding, bestaande uit een Italiaanse kolibri, drie ton zangeres in een tijgerkostuum plus een melancholieke, witharige neger die na de vijfde whisky een grote klauw in een broekzak liet glijden en die er weer uit haalde met een zeemleren zakje, dat hij boven het eiken tafelblad omkeerde. Er rolden alleen maar robijnen, smaragden en witblauwe diamanten uit. Het eerste moment flitste de mogelijkheid door mijn brein, dat er ergens een vreselijk misverstand had plaatsgevonden, en dat Bechet op Schiphol was verwisseld met een Bantoe uit Kimberley, doch even later vond ik het veel aannemelijker, dat de brave Sydney op deze wijze mijn Italiaanse tovervogel wilde versieren. Ook dát bleek veel te argwanend. Hij had het gewoonweg zoveel jaren zó arm gehad, dat hij voortdurend zijn ganse kapitaal bij zich droeg om het zo nu en dan overdag en vooral op stille uren van de nacht te kunnen zien en betasten. Een puur menselijke neiging, waar ik volledig in kon meeleven. Ik had uiteindelijk zelf ook zo"n soort juweel naast me zitten - voor soortgelijke doeleinden - alleen zat ze niet in een zeemleren zakkie.

* * *

Het was ook zonneklaar, dat onze Beryl zich bij de whisky beter ging voelen, maar voor mij begon het feestelijk aspect pas goed, toen zij in zuiver cockney van leer trok met uiterst kort en geniale moppen over de "Royal Hair Force" en over public schools. Ik herinner me de eerste nog letterlijk. Op een public school zit Jones Minor uit het raam kijkend, te suffen. De leraar schiet ineens uit:
      "Jones Minor!... what was I talking about?"
Een knaap achter hem fluistert nog net hoorbaar:
      "The Matterhorn".
Jones schiet overeind en hakkelt:
      "About eh... about the Matterhorn, sir."
      "Aha, Jones. And what can you tell me about the Matterhorn?"
Na enig peinzen glijdt een lucide blik over Jones' pueriel gelaat:
      "The Matterhorn, sir, was the Horn, blown by the Ancients, when something was the matter."
Dergelijke parels verwacht men niet van een drietons zangeres met een wasbord. En het is duidelijk iets, wat alcoholisch dient te worden gesubsidieerd. Hetgeen ik gretig deed, maar midden in een van Beryl's ademsnoerende shaggy dog stories werd ik aan de telefoon geroepen:
"Heezeg Willem", zei Arie Ligthart (banjonist en zakelijk leider in die tijd) "Jij zorgt er toch wel voor, dat dat hele stel om acht uur in de kleedkamer zit, hè? Ik bedoel, jou zo'n beetje kennende, dat je het niet zó op een feesten zet, dat je het hele concert vergeet en daar een eigen show gaat zitten opvoeren?"
Ik diende hem diep beledigd van repliek. Dergelijke verwijten trek ik me echt áán. Ik liep waardig naar mijn tafeltje terug en ging orde op zaken stellen. Kathinka wilde eerst naar huis om nóg exotischer gewaden te gaan aantrekken.

Bechet moest langs zijn hotel om al zijn toeters op te gaan halen en Beryl moest bij een ander hotel langs. Omdat ze tussen zeven en acht zou worden opgebeld. Of zoiets.
‘I wanna taxi now", knauwde Bechet hoogst onmuzikaal. "I wanna move one pace without a taxi. And you're gonna pay for it."
Dus ik bestelde een ruime taxi, duwde het schilderachtige drietal erin, gaf de chauffeur ruim geld met instructies en wankelde terug naar mijn tafeltje. Meteen kwamen alle kellners naar me toe:
"Wie waren dát, meneer Waterman?"
Ik legde dat zo'n beetje uit en nam nog wat whisky met ginger ale en veel ijs. Intussen liep de klok verder en ineens was het al verrekte laat. Maar de enige die plots naast me stond was Kathinka, die prinsesselijk op me neer stond te kijken. Boven op een stel Italiaanse naaldhakken waarmee ze zich had omgeturnd van een kolibri in een flamingo. Toen ging de telefoon wéér.
"Sodeju, Willem - zit je daar nou nóg? En waar is Bechet? De hele zaal zit al vol, en..."
"Man - die heb ik al tijden geleden in een taxi naar Terminus gestuurd. De taxi voor hem betaald, en..."
"Uilekop! Die doet geen pas zijn hotelkamer af als hij niet met een auto wordt afgehaald! Is dat niet tot je doorgedrongen?"
"Hij kan toch zèlf wel een taxi bestellen, en..."
"Doet-ie niet. Uit principe niet."
"Mijn god! Wanneer is zijn eerste optreden?"
"Het derde nummer, sufkop, en..."
"Begin dan maar vast en zet desnoods een nummer om..."
Intussen was Beryl er op een of andere manier achter gekomen, wat voor kapsones die ouwe neger zich kon permitteren, en werd óók ineens prima donna, maar niet mobile. Ik holde van de ene telefooncel naar de andere. Het leek me tactisch beter om mijn al te mooie kolibri niet op die wasbordtijgerin af te sturen, en dat maar zelf te regelen.

Ik schoof haar dus wat bankpapier onder een vleugel en zond háár naar Terminus. Ik met een tweede taxi naar Beryl, om die naar buiten te lokken.

De muziek van het Haagse afscheidsconcert is pas tot me doorgedrongen toen ik weken later de grammofoonplaat in handen kreeg. Maar enkele scènes zijn me haarscherp bijgebleven. Kathinka leverde Bechet in goede orde af bij de artiesteningang en ging daarna zelf helemaal om naar de vooringang en wilde daar naar binnen. Maar ze had als orkestgast natuurlijk geen kaartje, en de zaal was tot de nok uitverkocht, terwijl er wel honderd mensen smoesjes stonden te verkopen om alsnog naar binnen te komen. Die stond dus mooi uitgedost op haar eentje voor gek. En terwijl ze daar, sissend van woede, Echtscheiding op zijn Italiaans stond uit te broeden, kwam ik aandenderen, pure whisky zwetend. Ik had intussen Beryl afgeleverd en had vernomen dat de mooie begeleidster van Bechet naar de vooringang was vertrokken. Maar nu mochten we geen van beiden daar naar binnen. Ik lulde me samen met Kathinka nog het plaatskaartenloket binnen, en liet de kleedkamer opbellen. Maar daar nam niemand de hoorn op, want iedereen stond natuurlijk tussen de coulissen te luisteren. Na veel hameren met vuisten en een Ronson-aansteker op de stalen deur van de artiesteningang kwamen we daar naar binnen.
En vraag me nou alsjeblief niet, hóé, maar ik raakte met mijn beneveld hoofd reddeloos zoek in die doolhof van betonnen gangen en speelde het klaar, op de galm van de muziek af gaande, terecht te komen onder het toneel, tussen lege koffers, stapels muzieklessenaars en paniekerige muizen. Kathinka, die in al haar mooie kleren door mij aan een ranke pols werd meegesleurd als een Sabijnse Maagd struikelde over een drempeltje, plofte languit op haar fraaie bek en ontdekte toen dat er een van die stelthakken van zo'n dure schoen was afgebroken. Mensen - ik heb zelden een mooie griet zo verschrikkelijk kwaad gezien! Ze smeet me die kapotte schoen naar mijn hoofd en begon exotisch te tieren, terwijl het DSC vlak boven ons hoofd de laatste maten speelde van Soft Shoe Shuffle. Daar moest ik monstrueus om lachen, en ging op een koffer zitten schateren, terwijl ze mij een beetje ging staan wurgen.
Toen hield ineens de muziek op.
"Om godswil, ssst!" siste ik. "Geef hier die schoen - ik zal er die hak wel even aanzetten. Je weet hoe handig ik ben."
Ze had me inderdaad wel eens een strijkijzer en een lekke kraan zien repareren en ze werd meteen vrij kalm. Toen zette het orkest heel zacht een slow nummer in, met wirebrushes. En ik intussen met mijn benevelde hoofd die hak aan die schoen timmeren met de achterkant van een leeg stoffig bierflesje als hamer. Zij moest me bijlichten met die Ronson, en het lukte verdomme nog, ook. De muziekexperts in de zaal schreven de volgende dag kritisch dat de rhytmsectie in dat nummer wat rommelig had geklonken.

* * *

Na het concert gingen we gezamenlijk feestelijk wat drinken. Bij deze gelegenheid waren de orkestwijven er óók bij.

Ik zat naast de mooie Kitty Smal, die later met Dim Kesber trouwde. Drummer André Westendorp rende naar binnen en naar buiten, want zijn nieuwe motor was gestolen en leende geld van ons allemaal om met een taxi zijn motor terug te gaan zoeken. Vraag me niet, waarom dat allemaal zo ging... die dingen gebeurden gewoon zo, en niemand keek er van op. Kathinka wilde geen woord met me wisselen en flirtte met iedereen. Toen vernam ik, dat Schilperoort van achter de microfoon bekend had gemaakt dat hij het orkest had overgedragen aan Joop Schrier: de enige die beslist zeker veel te zacht, te lief en te humaan was om een stelletje lastige rakkers uit een jazzorkest in het gareel te kunnen houden. Kitty Smal boog zich opzij en fluisterde teder in het oor:
"Willem - een klassieke dag van rampen. Kathinka kwaad op jou - André's nieuwe motor gestolen, en Joop Schrier leider van het Dutch Swing College."
Maar het is allemaal toch nog heel aardig terecht gekomen. Kathinka trouwde later met Dick Schallies, de jazzpianist - André's motor bleek helemaal niet gestolen (hij wist alleen niet meer waar hij die in alle opwinding had neergezet) en toen Schilperoort na een jaar of wat genoeg had van het brave burgermansbestaan bij Fokker, reed hij naar Den Haag terug en vroeg:
"Zeg Schrier... heb ik jou destijds niet een Dixieland-orkestje uitgeleend? Dan wou ik het wel graag terughebben."
Maar dat zal allemaal wel niet in die film komen die ze nu aan het maken zijn.