Nederland in de vroege jaren 50 was een heerlijk rommelige maatschappij, waarin duizenden dingen nog niet waren geregeld. Een chaotische mengeling van een voor-oorlogse, kapitalistische levenssfeer, waarin de politie-agenten nog beleefd “meneer" zeiden tegen een man met een net pak aan, die met een fles whisky in de zak achter een autostuur zat. En dat kòn nog zo’n beetje, want alleen bijzondere mensen reden in auto’s rond. Ik herinner me, dat mijn vriend Loets Bergmann (van de Batschari-fabrieken) de eerste Amerikaanse Packard hier importeerde. Mijn vriend Bob Reen smokkelde met zijn zeiljacht "The Black Witch" horloges op Engeland en werd daar in de kuif gepakt, en een derde vriend, Reinier, had juist een paar ton geërfd en vond het asociaal om dat allemaal voor zichzelf te houden. Wat dát betreft was hij zijn tijd een stuk voor.
Wat er al wèl bestond, was Bollenzondag. Dat speelt een duidelijke rol in dit verhaal. Mijn vrouw Annelies en ik hadden een goed deel van de nacht zoekgebracht bij Pia Beck op Scheveningen en wij lagen dicht tegen elkaar te kreunen over het veel te vele geld dat daar was uitgegeven. En we hadden er natuurlijk ook twee onnoemelijke katers van overgehouden. Zij had er een van een ander type dan ik, maar ze zwaaiden even venijnig met hun staarten. Omstreeks twee uur in de middag deden we een aftelspelletje wie er op handen en voeten op uit zou gaan om koud drinkwater te zoeken. Toen ging de huisbel.
Katerig of niet - we waren eigenlijk tóch te nieuwsgierig om te laten bellen. Dus ik op diezelfde handen en voeten op pad naar de voordeur. Daar stond onze vriend Reinier: afschuwelijk gewassen, gekamd en geschoren: in een streepjespak met vest en das bovenop fel gepoetste zwarte schoenen. Plus een hoed. Die hij keurig in de gehandschoende hand hield. Een afstotelijk zondags tafereel.
"Goede middag - beste middag. Ik kom jullie ophalen om een kopje thee te gaan drinken op Huis ter Duin".
Annelies ging op de rand van het bed, achter een gordijn van blond haar, een nummertje zitten wanhopen.
"Thee!" bracht ze uit. "Op H...Huis ter Duin. Heb je een brancard bij je? Misschien kun je het dan met lepeltjes tegelijk bij me naar binnen krijgen".
Reinier wandelde kwiek in het rond en zei wat van: "tut, tut", en "frisse hollandse meid" en zo, tot Annelies zich begon te herinneren dat we de vorige dag - vóór de Pia Beck uitspattingen - een nieuwe jurk hadden gekocht, die nog niet was uitgepakt.
Een jurk, ja. Dat leest u goed. Van spijkerpakken had toen nog nooit iemand gehoord. Rokje, truitje was al heel progressief. Maar het idee van verse kledij geeft een vrouw morele moed. Ik kleedde me ook zo’n beetje in stijl met blazer en een ongekreukte das en toen deden we voorzichtig de buitendeur open.
De felle zon schetterde en spetterde in de blinkende lak van een roodbruine, fonkelnieuwe Amerikaanse Ford. Met een Mercury-motor, zoals Reinier ons uitgelaten aan het verstand bracht. Annelies ging achterin zitten met haar hele haardos voor het gezicht om het licht wat te temperen.
"En nou niet teveel schudden en schokken", verzocht ze. "En niet al dat lawaai met die toeter".
(Dat is waar ook: in die jaren was er ook nog geen wetgeving tegen claxonneren of toeteren als je iemand wilde passeren of uit zijn huis jagen).
* * *
Huis ter Duin, te Noordwijk, was een hotel waaraan duidelijk te zien was, dat het de oorlog had overleefd. Dat kon je trouwens aan de hele kuststrook nog zien. Vanaf Den Haag naar Noordwijk is natuurlijk een afstand van niks - zeker voor een Amerikaanse Ford met een Mercury-motor. Helaas zat het allemaal niet zo gladjes, want al bij Wassenaar liepen wij reddeloos vast in een gigantische file bloembollen-Belgen. Dat het Belgen waren zag je aan de nummerborden en de bolle, welvarende gezichten Waar ze op uit waren aan de bloemslingers op hun motorkappen. Duitsers had je toen hier niet - die waren we net kwijt. De Fransen hadden het veel te druk met hun eigen besognes.
"Wel verduiveld!" gromde Reinier, die nog steeds dacht in de oude, feodale stijl van rijknechten en palfreniers. "Wat doet al dat platvloerse bollenvolk hier op mijn weg?"
"Waarom gaan we niet langs een binnenweggetje?" opperde ik. "Kunnen we niet over Utrecht?" vroeg Annelies. Ze had op school een twee voor aardrijkskunde weten te halen, maar op een of andere manier was ze er achter gekomen, dat je in Nederland overal komen kon, als je eerst maar zorgde dat je in Utrecht zat. Maar hotsend en botsend over slingerende baksteenweggetjes kwamen we toch wel in Noordwijk terecht.
"Zul je zien dat het daarbinnen barstend vol zit met van die welvarende Belgen!" knorde Annelies.
Wij zeiden daar niets op terug. Wij vreesden ook het ergste. Maar in de bar van Huis ter Duin zat niemand. Helemaal absoluut niet één mens. Het was er een zalvende oase van rust. Door de ramen aan de kustzijde zagen we alleen een hellende massa los zand... en dan de zee. Aan de landzijde was een lange bar, met erachter rij boven rij flessen met allemaal verschillende etiketten, benevens een barkeeper, die glazen stond op te poetsen. Wij gingen keurig op een rijtje zitten, met Annelies in ons midden, en begroetten hem op ingetogen toon.
"Heerlijk rustig hier", zei ik minzaam.
"Echt een sfeer voor een kopje thee, misschien", vond Annelies.
"Juist, ja", zei Reinier goedkeurend en richtte zich tot het oppoetsend personeel. "Zou het mogelijk zijn, hier wat thee te verkrijgen?"
"Liefst zonder roomhoorns", zei Annelies.
"Maar wél met een muts of zo", voegde ik eraan toe. De barkeeper zette een blinkend cognacglas weg en keek ons een voor een wat twijfelachtig aan.
"Thee, hè?" herhaalde hij nogal traag, en legde beide handen plat op de rand van de bar. Daarna bleef het een tijdje stil. Achter ons hoorden we de zee ruisen.
"Ja, kijk eens". zei ik toen. "We willen er natuurlijk geen principe-punt van maken, maar..."
"Het is eigenlijk wel een enorm gedoe, hè?" vond Annelies. "Met al dat gerinkel van die lepeltjes, en dat moeizame geroer..."
Wij keken elkaar wat aan. Reinier gaf toe, met een handgebaar:
"Iets uit een fles blijft natuurlijk handiger".
"Bovendien, mijnheer", wees de barkeeper hem attent, "Je brandt je mond dan ook niet zo gauw".
Wij vonden dat verduiveld scherp gezien van hem, en prezen hem daarvoor. De barman wendde zich met de rug naar ons toe, leunde met de ellebogen op de bar-rand en vroeg peinzend:
"Maar wèlke fles?"
Annelies zakte een beetje in elkaar:
"Nou dát weer. Altijd maar weer nieuwe beslissingen nemen. Het houdt niet op".
Reinier nam een kordate decisie:
"We doen het gewoon op de rij af".
De barkeeper vroeg, hoogst beleefd:
"Van rechts of van links af, mijnheer?"
"Gooien we om", zei Reinier. "Wie heeft een redelijke munt?"
Dat was ook weer niet zo simpel, want in die jaren had je alleen maar papieren guldens en rijksdaalders. De barman produceerde een dobbelsteen. Even betekende: van rechts, en oneven van links. Links won. De eerste fles daar bevatte aquavit. Wij hieven de glazen en keken met belangstelling naar fles nummer twee. Daarin zat Cointreau. Met als gevolg, dat er ook andere glazen moesten komen. Wij zaten kaarsrecht in onze jurken en dassen en keuvelden op zijn Noordwijks, of zijn Wassenaars, of hoe dat heet over honden en over voertegels met gepaste afkeer over bloembollen. Op zondagen, tenminste. We hadden niets speciaals tegen bollen, netjes in de grond en dan door de week. Op de derde fles stond: Drambuie, en toen we dat achter de rug hadden merkte Annelies op:
"Ik begin me al een stuk beter te voelen, zeg".
Dat hadden Reinier en ik ook juist bij onszelf opgemerkt. Toen de vierde gang: Pernod, voor ons stond, zei Reinier ineens op getroffen toon:
"Weet je wie ik de laatste tijd mis? Couperus!"
Annelies nipte peinzend aan haar glas:
"Nou je ‘t zegt..."
De barkeeper begon ons wat onzeker aan te kijken. Maar we zaten nog steeds kaarsrecht. We dronken alleen wat sneller weg. Ik begon te grinniken:
"En die gekke Max Havelaar dan, zeg. Daar kon je óók mee lachen!"
"Ja, maar dan moest-ie wel de Hoofden van Lebak bij zich hebben".
"Ja, en die liet-ie altijd voor de rekening opdraaien, weet je nog?"
Ineens bleken onze glazen leeg. Er moesten weer hele schone komen, want de volgende fles bevatte Oude Olifant. Ik heb nog steeds het vermoeden, dat die stiekeme barkeeper op een of ander verborgen alarmknopje heeft gedrukt, want ineens ging er een zijdeur open en kwam er een streng uitziende man binnen met twee ontzettend grote Deense doggen, en dat ging allemaal een beetje achter ons staan. Die verdomde honden gingen niet rustig liggen, maar stonden aan onze rechte ruggen te snuffelen en rikketikten met hun nagels over de vloertegels. Annelies sloeg haar Olifant in één teug achterover en schudde wat met haar hoofd:
"Ik krijg zo’n Alice-in-Wonderland-achtig gevoel over me".
"The Mad Hatter’s Tea Party, misschien?" zei de man met de honden.
"Hoe laat gaat de zon hier eigenlijk onder?" informeerde Reinier op zijn meest bekakte toon. Een van de honden liet een duidelijk gegrom horen. Ik gaf een pracht voorstelling weg van iemand, die ineens iets te binnen schiet:
"Zeg - hadden wij niet een afspraak gemaakt in 't Witte Kasteel?"
"Dat is wáár ook!" zei Reinier getroffen. "Maarre ... als we nu hier weggaan, komen we terecht tussen al die naar huis koersende Bollenbelgen".
"Maar, meneer!" wees de barkeeper. "Witte Kasteel is toch op Scheveningen? Waarom rijdt u dan niet over het strand?"
Daar ontstond een heel geestdriftige discussie over. Eén blik uit het raam leerde ons, dat het juist eb was. Maar de man met de honden verklaarde dat het onmogelijk kon, vanwege de Oude Rijn, die bij Katwijk in zee liep.
"Loopt die bij Katwijk in zéé?" vroeg Annelies geschrokken.
"O, al eeuwen, mevrouw". verzekerde de barkeeper. "En tot dusver is dat altijd goed gegaan".
De volgende fles bevatte jonge jajem van De Kuyper. Toen stond het allang vast, dat we over het strand terug zouden rijden. Maar de man met de honden zei nadenkend:
"Er liggen onderweg ebgeulen, mijnheer. En ook nogal diepe kuilen. En weet u wat zoutwater in de remtrommels van een auto doet?"
Reinier keerde zich op zijn kruk om en keek hem streng aan:
"Weet u wat zout water in uw alvleesklier doet?"
Daar had de man met de honden niet van terug. Reinier legde wat bankpapier neer, en wij liepen kaarsrecht de deur uit. We wisten nog heel precies, waar we de Ford hadden neergezet. Met luid hoorngeschal en in de eerste versnelling ploegden wij door het rulle zand langs de zijkant van Huis ter Duin het ebstrand op en langs de vloedlijn in vaag zuidelijke richting. Nu is een ebstrand (zoals elk kind weet dat daar wel eens heeft lopen schelpenzoeken of kuilen groef) een merkwaardig waterstaatkundig bezinksel. Droog en toch nat - stevig en tevens bestaande uit pap.
"Hou de vaart erin!" kreet ik, maar dat was nu juist iets, waartoe men Reinier nooit hoefde aan te sporen. Toen we eenmaal goed op gang waren, keek ik om en zag tot mijn verbazing nauwelijks wielsporen op het vlakke zeezand en we reden als over een deskundig aangelegde asfaltweg.
"Dit gaat enorm!" riep Annelies. "Dit moeten we méér doen!"
Het bleek alras, dat niet iedereen het daarmee eens was. Mensen met uitgelaten honden, een struise vrouw boven op een paard en een tweetal hardlopende bodybuilders draaiden zich verbijsterd om bij het naderen van onze schallende hoorn en vormden een soort onregelmatige haag, waarin met gebalde vuisten werd gedreigd, of met handen vol zand gesmeten.
"Asociaal volk", meende Reinier. "Denken dat het hele strand van hèn is. Nog geen tien man en een paardekop tussen hier en Katwijk, maar ons willen ze tussen die bollenbelgen dringen".
De ouwe pier van Scheveningen was door de Duitsers gesloopt en die nieuwe bestond toen nog niet. Maar heel in de verte zagen we de koepel van het Kurhaus al.
Katwijk leverde geen enkel probleem op. Als een soort amphibie-tank reden we linksaf door het losse zand het strand af, een bruggetje over en aan de andere kant weer terug. Vol gas verder. Volgens menselijke berekening lag er nu geen enkele hindernis tussen ons en Scheveningen.
"Dit is een historische tocht!" vond Reinier, en deed er nog wat gas bij. "Zo hebben eens de Batavieren en de Romeinen ook gemarcheerd".
Nu had ik (in tegenstelling tot Reinier en Annelies) een fikse tijd in het leger gediend, en ook bij de transporttroepen. Zoiets verschaft een bepaald terrein-inzicht.
"Let op!", brulde ik ineens. "Daar komen wat kuilen en plassen aan!"
Maar Reinier was nu door het dolle heen en stoof voort met een gangetje van om en bij de honderd kilometer. De eerste poel namen we zonder moeite. De Ford kreeg niet eens de tijd om weg te zinken - de schelpen, mosselen en het modderige zand spoot in fonteinen rondom ons omhoog en bedekte de voorruit en de zijramen met een afdruipende laag zoute prut. Ik draaide haastig een zijraam omlaag en stak mijn hoofd naar buiten.
"Een beetje kalmaan, nou - daar bij Wassenaarse Slag liggen ebgeulen".
Doch Reinier vond dat maar benepen malligheid.
"Als je de vaart er maar inhoudt!" kreet hij.
Nou, dat deed hij dan ook wel. Maar niet lang. De radiator van de Ford dook de eerste diepe geul in en kwam omhoog als de neus van een straaljager. De achterwielen smakten erin met een klap dat je de veren plat hoorde slaan tegen de as. Annelies suisde omhoog met haar hoofd tegen de kap en in een monsterlijke fontein van zout water en zand kwamen we, via een tweede, in de derde en allerdiepste geul terecht. Mijn kaken klapten op elkaar dat al mijn kiezen er zeer van deden. Nog een enorme schok... een bonk met mijn kop tegen de voorruit en met een gekreun en geknars van de versnellingsbak kwamen we tot staan.
"Stop...STOP!" gilde ik. "Geen gas geven!"
Maar Reinier had de eerste versnelling al te pakken en liet die Mercury-motor tekeer gaan naar hartelust. Met als gevolg, natuurlijk, dat de achterwielen zich binnen enkele seconden tot de as in de modder maalden. En dat was toen even dát.
"Ik geloof dat we strandbreuk hebben geleden", zei Annelies.
* * *
Niet te geloven waar de belangstellenden zogauw vandaan kwamen. Al die mensen die wij zo triomfantelijk schallend vanaf Noordwijk waren gepasseerd, kwamen met honden en paarden aansnellen. Vanaf de toppen van de duinen daalden jongetjes met fietsen en autopeds op ons af.
"Ze zitten in een ebgeul vast" constateerde een roodhoofdig man met een kromme pijp.
"Het zal vrij gauw een vloedgeul zijn", zei van hoog boven ons die struise dame op haar paard.
"Hij is voor de golven, hoor!" zei nummer drie met intense voldoening. "En dan betaalt de verzekering niet uit, ook".
Wij liepen wat rond te soppen door de brakke blubber en keken naar de Fordwielen. Binnen enkele minuten was het natte zand rondom de banden teruggevloeid tot een compacte massa... alsof de Ford er vanuit de hemel rechtstandig in was neergelaten. Ik tastte in de zak en vond nog wat geld van de voorgaande nacht. Ik deelde guldens uit aan de jongetjes met de fietsen en de autopeds.
"Ga als de bliksem naar Wassenaarse Slag of naar dat strandtentje daar boven, en zie wat planken en schoppen te krijgen. Zeg maar dat het niet schelen kan wat het kost".
In die tijd was een gulden nog heel wat. Daar bukten de mensen zich nog voor. De jongetjes gingen waaiervormig uiteen tegen de duinen op. Wij trokken alvast onze schoenen en sokken uit en stroopten broeken op. Ik zal u niet vervelen met legertechnische vaardigheiden... Binnen tien minuten kwam er een mannetje aanzetten met een motordriewieler, waarop planken en schoppen. Ik beloofde alle jongetjes koeien met gouden horens en liet hen het zand bij de voorwielen weggraven. Met een dikke plank begonnen we de achterwielen te lichten en intussen maar graven met handen en schoppen. Annelies weerde zich als de beste en groef met haar gelakte nagels en de zoom van haar jurk sliertend door de prut. We zijn daar zeker twee uur bezig geweest. Toen hadden we de einden van de planken onder de achterwielen Reinier kroop begerig achter het stuur.
"En nou niet als een gek gas geven...Wie helpt mee duwen?"
Annelies benaderde de dame op het paard:
"Als we onze sleepkabel aan uw zadel vastmaken, kunt u dan niet helpen trekken?"
Nee, dat scheen niet te gaan. Het bataljon jongetjes kwam in aktie en tot iedereens teleurstelling rolde de Ford de planken op.
"Hou nou de vaart erin! Blijf maar in kringen in het rond rijden!"
Wij betaalden alle jongetjes en de man met de driewieler, bedankten het publiek voor de belangstelling, klommem naar binnen en passeerden de dame op het paard, die een geërgerde galop had aangenomen.
* * *
In Scheveningen heb je aan de noordkant van de boulevard een flauw hellende oprit van mul zand. Wij rolden in de eerste versnelling heel rustig naar boven, kwamen ter hoogte van de boulevard, en daar stond een zwarte jeep van de Haagse politie. De agenten stapten op ons af en bekeken ons door de open raampjes. Van boven zagen we er nog heel toonbaar uit.
"Weet u niet dat u per auto over het strand mag rijden?"
Reinier stak beleefd zijn hele hoofd naar buiten en babbelde terug:
"Staat dat dan niet ergens aangekondigd?"
De oudste agent zwaaide weids:
"Er staan hier overal verbodsborden!"
"Waar wij het strand opgingen, niet hoor".
"Zozo", zei de agent, wijdbeens. "En waar bent u er dan wel op gegaan?"
"In Den Helder", zei Reinier opgewekt.
Het bleef een hele tijd stil. De hete radiator tikte. Ik hoorde de mosselen en de krabben onder van de auto afvallen.
"De... Den Hèlder?" hakkelde de jongste agent.
"Jazeker", zei Reinier vriendelijk. "Er lag een watertje bij IJmuiden, en nog zoiets bij Katwijk, maar dat was al. En daar stond nergens een bord".
Er was natuurlijk geen speld tussen te krijgen. De gemeentegrens van Den Haag loopt ergens over het strand tussen Wassenaar en Den Haag, maar geen zinnig mens houdt er rekening mee, dat iemand vanuit Katwijk de gemeente binnen komt rollen. Een duidelijke leemte in de wet, leek me.
"Mag ik uw papieren even zien?"
Die klopten. De agenten wendden zich vol afkeer af:
"Rijdt u maar door".
Toen we op het Gevers Deynootplein waren, zei Reinier:
"Deze Ford heeft nog nooit zo goed geremd".
"Ik heb trek in een kopje thee". zei Annelies, en begon het natte zand uit de onderzoom van haar jurk te schudden.
|