home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 12/11/2003
laatste wijziging 03/05/2016
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

Onderstaand artikel is voor het eerst gepubliceerd in De Nieuwe Clercke, 23 april 1977, pagina 2-5, met als auteurvermelding Willem Sophocles Waterman.

Het verhaal is met enkele wijzigingen - en zonder de tekening - opgenomen in de verhalenbundel Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig (pagina 206-218), die onder de naam Willy van der Heide is uitgegeven bij Loeb & van der Velden, Amsterdam en Alexander Jonckx, Antwerpen (1979).


 
Toen Ik Een Nieuw Leven Ging Beginnen...
(Worsteling van Man met zijn Noodlot)

door

WILLEM SOPHOCLES WATERMAN
tevens:
WILLY VAN DER HEIDE


Kijk - daar hebben we allemaal wel eens last van. Velen doen dat op Nieuwjaarsdag, en sommigen als zij wakker worden met die afgrijselijke kater Maar dat zijn geen serieuze voornemens. Dat zijn eendagsbevliegingen. Die visioenen zijn zó weer over. Maar bij mij zat dat dieper. En geen mens kan beweren dat ik er niet hard tegenaan ben gegaan. Dat ik niet heb dóórgedouwd. Ozo. Ik ben er alleen nog steeds niet achter, waarom en hoe dat Nieuwe Leven op zo'n gluiperige manier zo verdacht veel op het Ouwe Leven is gaan lijken.
      Maar goed - ordelijk beginnen.

***

Laat ik er nu maar niet omheen draaien en starten met er ruiterlijk voor uit te komen, dat ik in bepaalde periodes van mijn leven op schandelijke wijze de feestneus heb uitgehangen. De playboy, gewoon. Meestal van mijn zelfverdiende geld - dat wel - maar het komt natuurlijk eigenlijk niet te pas. In deze tijden de Great Gatsby spelen? Dat kun je niet meer máken! Zo luidde tenminste het oordeel van de Belastingdienst. Een harteloze instelling, zonder compassie met de Derde Wereld of gevoel voor inheems Menselijk Leed. Want in het jaar 1955 hadden mijn tweede vrouw Annelies en ik elkaar verlaten. Daar vloeit leed uit voort. In dergelijke gevallen komen doorgaans van beide zijden mensen aansnellen om de treurende partijen te steunen en te troosten.
      In mijn geval geschiedde dit door Jonge Jan van Ees. Dat is natuurlijk de zoon van Ouwe Jan van Ees, en dát was de legendarische acteur - tevens Paul Vlaanderen. Jonge Jan was ook al aardig legendarisch, maar op een wat andere manier. Er bestond ook een hechte band tussen Jonge Jan en mij. Want vrij kort tevoren was Jonge Jan óók aan een Nieuw Leven begonnen. Jan was namelijk getrouwd met mooie Miesje Bianchi, en nu moest het maar eens uit zijn met het raldaldallen en het links en rechts versieren van fraaie poezen. Nietwaar? In zo'n geval dient men als pril echtgenoot te zorgen dat de schoorsteen kan blijven roken, en dat er brood op de plank ligt. Dat lag nu juist bij Jan een tikkeltje moeilijk, want van alle soorten bedrijvigheid die hij in zijn dertigjarige leven had uitgeoefend stond er geen enkel in een officiële beroepenlijst. Er bestonden ook geen diploma's voor.
      Maar van één ding wist Jan alles: van kroegen.
      Dus Jan kocht een enorm Minangkabauw's houten bouwsel op Kaageiland, genaamd DE BONTEKOE. Het ding staat er nòg, maar het is lang niet meer zo'n lekkere, fijne, romantische bouwval als toen. Het is nu wel mogelijk om een kroeg te beginnen, en die nijver op te schilderen, maar er moeten ook mensen in komen, die weer een hoop andere mensen kennen en die allemaal graag iets nuttigen. Dat grondprincipe had Jan heel goed dóór.
Ik woonde toen als Gezagvoerder-Weduwnaar aan boord van het dubbelschroefmotorschip MAIA en Jan kwam in zijn schoonvaders motorboot langszij, met een kruik jajem bij zich.
      "Weet je wat JIJ moet doen?", zei hij. "Niet kniezen, man! Niet gaan zitten treuren. Want dat wordt je ondergang."
      "Meen je dat nou?", vroeg ik geschrokken.
Hij legde een ervaren hand op mijn kwijnende schouder. Een vaste mannelijke greep. Je ziet dat van John Wayne, en zo.
      "Kerel - sla je motoren aan en kom bij ons op het Eiland liggen. Het is hier veel te eenzaam tussen al dat riet en die boeren. Je moet onder de mensen blijven. Zo nu en dan eens goed lachen..... ook al bloed je van binnen."
      "Aaaah!....." zei ik. "Lach dan, Paljasso....."
      "Precies. Ik kom zelf uit een acteursfamilie. The Show Must Go On, Gedraag je als een vent, Willem. Kop op, en ga mee. Drinken we samen een kruik leeg bij mij in de kroeg. Stuurboordschroef volle kracht en bakboord uit. Vaar een Nieuw Leven tegemoet."
      "Vooruit dan maar", zei ik.

***

      Het duurde niet lang, of ik had het niet onaardig voor elkaar. Geen gekwijn en geen bloed van binnen. Er lagen daar op dat vloekwaardige eiland twee kroegen dichtbij elkaar aan het water: DE BONTEKOE en HET KOMPAS. Die hebben eik natuurlijk een eigen lap terrein met wat aanlegsteigers, maar... tussen die twee kroegen in liggen (nu nòg) twee houten bungalows, pal achter elkaar. De eerste (aan het water) huurde ik erbij en een tijdje later kwam Peter Schilperoort in de achterste te wonen.
      Gezellig zult u nu zeggen. Lieve lieden - het is levensgevaarlijk! Moet u zich even voorstellen dat ik daar tussen de twee waterterrassen van kroegen in zat met dertig meter privé-heg en gekleurde lichtjes rond mijn dakrand. Je leefde daar als op Hawaï, en zonder last van Amerikanen. Kijk eens - als je boeken schrijft voor de kost, en je bent niet helemáál afzichtelijk en je ligt daar nootbruingebrand in een ligstoel met wat decoratieve meisjes om je heen, terwijl de terrassen aan beide kanten berstend vol zitten met dagjesvolk dat een halfuur moet wachten op een glaasje pils..... dan komt er van gedisciplineerd werken niet zo erg veel. Wie werkt er nou op Tahiti?

      Nou ging dat een ongeloofwaardige tijd goed. Want die Bob Eversboeken van mij kregen herdruk na herdruk na herdruk (dat heb ik aan U, mijn lezers, te danken, overigens). En van elk boek, eenmaal geschreven en herdrukt, levert toch eik verkocht exemplaar idem zoveel dubbeltjes op. Kassa ping. En als je zo'n 18 titels geregeld in herdruk hebt.....
      Natuurlijk is niet altijd alles geheel volmaakt. Zelfs in het Aards Paradijs zat er nog een slang onder het gras. Het regende wel eens een enkele dag, en zo af en toe zat er tussen de prettige post een blauwe envelop van de Ontvanger der Directe Belastingen, maar zeg nou zelf: wie maakt er nu midden in een feest een Aanslagbiljet open? Ook in Hemingway's: "A moving Feast" wordt daar nergens over gerept. Dus zulke missives werden met achteloos gebaar opzij gegooid in de Doos met Hinderlijke Stukken. Maar in grote lijnen was het een aantrekkelijk leven. Wel wat uitputtend, maar daar moet je maar tegen kunnen. Geen bestaan voor wie niet stevig in de schoenen stond. Ik heb daar achtenswaardige dochters van politiecommissarissen binnen de kortste keren zien omturnen tot opsporingsobjecten voor vader's eigen korps. Een Zwarte Kousen-dominee met een stem waarin het gerinkel van helle wanen dóórklonk rende midden in de nacht in onderkledij brullend weg door de weilanden. Hij is nooit meer teruggekomen om zijn bovenkleren op te halen. Dit geeft, in enkele korte trekken, enig idee. En deze achtergrondschets is absoluut onmisbaar voor een goed aanvoelen van wat nu komen gaat.
      Het kwam te tien uur op een Maandagmorgen.

***

Ik was juist bezig, mijn ene oog open te krijgen om te kijken wat mijn andere oog te wachten stond, toen Jan van Ees door de voordeur (die nooit op slot was) naar binnen kwam daveren:
      "Willem! Je uitgevers aan de telefoon!"
      "Verdommese uil!" gromde ik. "Je wéét toch dat je moet zeggen dat ik ze wel terugbel?"
      "Ja, allicht", zei Jan. "Maar er is iets heel bijzonders aan de hand, zeggen ze. Echt geen gezeur of dat volgende boek al af is. Kom nou heus maar mee."
Jan heeft ervaring genoeg om dergelijke zaken zuiver te beoordelen. Dus ik strompelde achter hem aan naar De Bontekoe. Daar lag de telefoonhoorn op het buffet.
      "Ja, met Willem."
      "Luister, zeg. We willen je even waarschuwen. De Belastingdienst is daarnet hier geweest. Je hebt belastingbeslag op álles. Bij al je uitgevers. Niet alleen bij ons. We mogen je geen van allen meer een cent uitbetalen."
      "Ik begrijp het", zei ik met goed gespeelde verheugenis. "Dank je wel, hoor."
Jan van Ees kon dan uit een toneelspelersgeslacht stammen, maar hij was bepaald niet de enige die kon acteren. Ik legde de hoorn neer, en geeuwde en strekte mijn rug een beetje.
      "Laten we samen maar een ochtendbiertje nemen, Jan", zei ik. Ach - die paar biertjes meer of minder..... Is daar niet een of ander oud spreekwoord over? In het veen kijkt men niet op een neutje of zoiets? "Geef er eigenlijk maar een Bokma bij."

***

      Maar geleidelijk-aan begon het toch wel tot mij door te dringen, dat er ineens een Geheel Nieuwe Situatie was ontstaan. Want kijk eens: ik betaalde mijn kasteleins bij vlagen. Als de opgelopen rekening zo tegen de duizend gulden lag, belde ik Meppel op en zei:
      "Kunnen jullie me wat geld sturen op de rekening courant?" En als het dringend was, stuurden ze het telegrafisch. Ik kwam eens op ontdekkingsreis door de landelijke dreven van Uden (Noord-Brabant) een prairiebloem tegen met de naam Tonny Hommeles. Daar werd ik op het eerste gezicht zo mateloos verliefd op, dat ik met haar eindigde te Valkenswaard. Toen was mijn geld op. Maar één telefoontje was voldoende om drie uur later nieuw wittebroodskapitaal poste restante op het telegraafkantoor aan te treffen. Aan het eind van het jaar maakten we op de uitgeverij de kasstand op. Nu was plotseling op Maandagochtend te tien uur de bron opgedroogd. Dat betekende het eind van de wittebroodsjaren. Het betekende ook, dat ik de lopende rekeningen van mijn kasteleins ineens niet meer kon voldoen. Ik nam dus een fles rum mee (op de lat) en trok me terug in mijn feestbungalow. Schonk mijzelf een fikse bel in, en ging uit mijn ooghoeken zitten loenzen naar de Doos Met Hinderlijke Stukken. Toen de fles driekwart leeg was, had ik voldoende moed verzameld om die om te keren en er al die blauwe Aanslagbiljetten uit te vissen. Het was een hele stapel. Er zaten ook een massa Aanmaningen bij. Die hadden een heel andere kleur. Na enig zoeken vond ik een schaar en daarmee knipte ik alles netjes open. Haalde alle witte papieren eruit en keek naar de Bedragen in de LAATSTE Kolom. De honderdjes rekende ik maar niet eens - ik telde alleen uit het hoofd de afgeronde duizendjes op. Vervolgens kreeg ik behoefte aan wat frisse lucht. Dat kon je geen financieel gát meer noemen - dit was een financieel ravijn!

***

      Bij een dergelijke monetaire gaping komt men er niet met wat financieel leukoplast of een morele transfusie van dubbele vodka. Zoiets vereist een harde chirurgische ingreep. Een sanering à la Piet Lieftinck. Ik ging wat op de steiger zitten, blikte weemoedig uit naar de zon die onderging boven de watertoren van Sassenheim en sprak:
      "Willem, jongen - het feest is afgelopen. Maar het was wèl mooi, while it lasted."
      Vervolgens ging ik mij gedragen zoals een Man betaamt. Ik nam de oude varkensleren koffer, die ik al te lang onder mijn feestbed had laten bestoffen, en pakte daarin de navolgende kledij:

  Een paar stevige zware schoenen
enkele ruige truien
enkele paren schapenwollen sokken,
één werkmansoverall,
wat shirts en wat ondergoed,
het eerste hoofdstuk van het lopende Bob Evers-boek
en óók:

één net blauw pak, met:
zwarte schoenen, zijden sokken, het klassieke witte overhemd en de nette das (want men weet toch maar nooit of er niet ergens ineens een ex-vrouw of ander familielid overlijdt).

Ik knipte de koffer dicht, en kleedde mijzelf in:
  Een oude zeilpet met koperen marine-anker
een ingewerkte zeiljopper
redelijk afgetrapte schoenen
een manchester werkmansbroek
een blauwe marinetrui.
In deze costumering wachtte ik tot het donker werd. Daarna nam ik een hamer plus een handvol stevige spijkers en timmerde rondom mijn feestbungalow ramen en deuren stevig dicht. Vervolgens ging ik, met opgewekte tred, op weg naar de pont. Geen gezeur over een achtergelaten antiek stoeltje of geürm over een pak leuke grammofoonplaten. Ik wist precies wat ik ging doen. Ik ging een Nieuw Leven Leiden. En dat bestond uit het nemen van drie maatregelen:
a) Ophouden met feesten
b) Hard aan het werk gaan (in de haven van Amsterdam)
c) Trachten een regeling te treffen met de Belasting
      Men ziét eventuele accountants en reclasserings-ambtenaren die dit lezen, instemmend en goedkeurend knikken.

      Omdat ik als wasecht playboy alles op rekening deed, en periodiek betaalde, had ik zelden contant geld in de broekzak. Ik begon mijn Nieuw Leven met niet meer dan ongeveer 15 gulden. Maar... ik ben nog altijd die loot uit een Groningse scheepsbouwersfamilie, en dat volk staat voor niks! Piraten zijn het, allemaal. Dus toen ik in de NZH-bus zat, en Schiphol voorbijreed, róók ik de lucht van de Amsterdamse haven al. Bovendien stonden de kranten in dat jaar vol met berichten dat ze in die haven zo'n tweeduizend man aan knuisten tekort kwamen. Nu hèb ik knuisten..... als het moet. Dus het leek mij een heel kouwe kunst om me effe te melden met de kreet:
      "Jongens - hier ben ik! Mijn naam is Wullem. Waar staan de kisten en balen? Welke schuit moet het eerst worden gelost?"
      Ik verwachtte daar dan wel geen lintje voor te krijgen, maar van de andere kant meende ik wel te mogen verwachten, dat men oprecht verheugd zou zijn met iemand die nu eens ophield met waardeloos feesten en zijn steentje wilde bijdragen tot het opbouwen van Nederland. En ook meende ik me te herinneren dat er ergens geschreven stond:
      "Er zal meer vreugde zijn in de Hemel over één zondaar die zich bekeert" ..... of iets dergelijks.
      Nou dan. Ik arriveerde met de bus aan het Centraal Station met nog iets meer dan een tientje, Het was begin April en ik schonk een ietwat weemoedige blik aan het toen daar nog staande Noord Zuid Hollands Koffijhuis, waar ik menigmaal met een decoratieve dame op het lage terras aan het water had getoefd. En terwijl ik, van boven af, met afscheidnemende blik op dat terras neerblikte, zag ik dat personeel daar juist bezig was aan het plaatsen van de eerste stoeltjes en tafeltjes voor het nieuwe seizoen. Het was een winderige dag met onverwachte plekken blauw en flarden wolk. Echt lekker weer voor iemand die in de haven gaat werken.
      "Ach", dacht ik, "laat ik daar één afscheidskopje koffie gaan drinken."
      Ik daalde de lange houten trap af en zette me aan een der eerstgeplaatste tafeltjes neer. Een doorgroefde kellner keerde zich opmerkzaam naar mij om:
      "U bent er vroeg bij, dit jaar!"
      "Ach ja", zei ik. "Bent u al open voor één kop koffie?'
      "Voor u altijd, mijnheer."
Tja..... zulke relaties blijven nu eenmaal over uit een vroeger leven. Maar ik zag dat gevaar meteen in.
      "Geen cognacje erbij, mijnheer?"
Zie je wel! Daar hàd je het al.
      "Neenee", zei ik vastberaden. "Vandaag niet."
Ik deed juist de klontjes in de koffie, schoof de oude schipperspet wat naar achteren en wreef langs mijn ongeschoren kakement, toen ik schuins omhoog, vanaf de brug, een heldere meisjesstem hoorde:
      "Willem! Ben jij dat?"
Ik, het wel degelijk -zijnde, blikte zijwaarts omhoog,. En ontwaarde mijnzuipvriendin Willy (bekend van Eylders en Politiebureau Leidseplein). Ik prevelde de klassieke duivelsbezwering: "Ga achter mij, Satan", en wuifde haar droogjes met een losse hand toe. Waarna zij rap in beweging kwam. Achter mij hoorde ik haar hakjes de houten traptreden af roffelen.
      "Wat ben jíj er dit jaar vroeg bij, zeg."
"Yeah", gromde ik (uit één mondhoek á la Humphrey Bogart in "African Queen". Doet het heel goed onder een ouwe schipperspet).
      "Hee..... drink jij koffie?"
Ik kneep de ogen wat dicht en keek mysterieus over het water naar de koepel van de Sint Nicolaaskerk.
      "Coffee. Sure". (Min of meer à la Gary Cooper).
En nou komt de automatische reflex. Die verdoemde welgemanierdheid die er nooit uit wil slijten. We zijn soms wel onbeschoft, maar nooit ongemanierd.
      "Wil jij ook koffie?"
Ze zette behaaglijk haar tasje naast zich op de planken vlonder. En begon me te bekijken.
      "Je hebt een koffer bij je, zie ik. Ga je uit logeren?"
      "Nou, nee', zei ik, met gebaren te kennen gevend dat er nog een koffie diende te komen. Van mijn tientje werk- en levenskapitaal, nog wel! De duivel hale alle vrouwen. Daarna voegde ik toe:
      'Nee, Willy - het logeren is voorbij. Ik ga in de haven werken."
Willy schoof met al haar antrekkelijkheden enkele centimeters naderbij en haar oogjes begonnen op te glinsteren.
      "O, vertel eens. Ga je materiaal op doen voor je boeken?"
      "Nee!" zei ik zo bits als doenlijk. "Ik heb gewoon veel te veel geld uitgegeven."
      "Ohja..... Op de Kaag, zeker."
Die verdomde Willy had daar enige tijd bij mij gelogeerd. Die kon er dus over oordelen.
      "Ja", zei ik, diepdoorvoeld, "Onder andere op De Kaag. Ik heb belastingbeslag op alles. Dus moet ik als de sodemeraphazen aan het werk. Mijn schulden afbetalen. Dus niks meer feesten. Niks meer mooie meiden. Gewoon aanpakken. Klauwen uit de mouwen. Havenwerk."
      "O, wat flink van je!"

  De levenswaarnemer Waterman - Van der Heide, zoals hij bij Scheltema zelf weer waargenomen werd door Eppo Doeve

Toen kwam haar koffie.
      "Meteen betalen", zei ik, en gaf een kwartje overtip. Het is verdommes lastig om die restant-gewoontes uit een Vorig Leven kwijt te raken.
      "En waar ga je nou wonen?"
      "Griet!" riep ik gedempt doch ongeduldig. "Dat is nou het allerlaatste probleem, zeg. Waar woon je als je in een haven werkt? Ergens op een hok, zoals alle andere haven-arbeiders wonen. Die zijn toch zeker ook allemaal onderdak?"
      Besef wel, lieve lezer, dat we in die tijd nog niet één gastarbeider hier binnen de grenzen hadden. Het woord bestond nog niet eens. We waren allemaal knus Nederlanders onder elkaar. Tegenwoordig ben je al aristocraat als je gewoon: Jansen heet.
Mijn uitbarsting bracht haar even tot zwijgen. Maar niet lang.
      "Want weet je", zei ze met doorduwende tact, en haar meest ontwapenende muzikale stemmetje, "Ik woon al enige tijd op een hele etage in een van die oude huizen bij het Frederiksplein."
      "Zozo", zei ik. "Die gaan ze afbreken, hè?"
      "O, maar nog làng niet, hoor. Nu heb ik daar een heel grote achterkamer met een balkon, en daar heeft een schilder op gezeten. Maar die is vorige week weggegaan, en dat staat leeg, dus....."
      "Geen sprake van!" riep ik in lichte paniek. "Onee! Dan zit ik meteen weer midden in diezelfde ouwe Eylderskliek. Ammenooit niet. Bovendien kan ik dat niet betalen. Ik moet al mijn schulden nog amortiseren, en....."
      "Maar Willem - je hóéft me niets te betalen, want....."
Humphrey Bogart, John Wayne en Gary Cooper smolten weg als sneeuw voor een wassende zon. Het zweet begon me licht op het voorhoofd te klammen. Ik slokte gehaast de rest van mijn koffie op, kwam met schier bovenmenselijke wilskracht overeind, bukte me en greep de wachtende koffer. Met erbinnenin het paar werkschoenen - de overall - de wollen sok ken.....
      "Geen sprake van, Willy", bracht ik uit. "Ik zie je nog wel".
Toen ik stoer met de koffer over de brug liep, keek ik wat schichtig zijwaarts naar beneden. Zij zat een tikje perplex alleen achter dat kopje koffie. Als die stomme Simson hetzelfde had gedaan met Delilah.....
De eerste horde was genomen.

***

Nu was er nog een kleine practische moeilijkheid. Het is natuurlijk heel verstandig om in zulke omstandigheden sober in een haven te gaan werken, maar dat wilde natuurlijk niet zeggen dat ik van plan was om een levenscarrière als dokwerker op te gaan bouwen. In moeilijke tijden werkte William Faulkner als huisschilder. Zo zijn er honderden voorbeelden. De een gaat om subsidie zeuren en de ander wordt bedrijfsleider in een hoerekast. Ik had Bob Evers-boeken in bewerking en de half-affe stukken zaten in die koffer. Er was ook een héél af dingetje bij. Daar moesten nog tekeningen bij worden gemaakt. Wat zou worden gedaan door een tekenares: Marlou Stockman. Die een eigen atelier had op de Oude Zijds Voorburgwal. Daar moet ik eerst méér over vertellen, anders is het verhaal onvolledig. Het geheel gaat véél gekker worden dan U vermoedt.....

Lieve lezers - reeds Homerus had een duidelijk besef van de heroïeke strijd van de listige Odysseus tegen zijn voorbeschikt Fatum. Volg deze moderne versie van een klassiek gegeven op de voet!