home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 16/03/2004
laatste wijziging 03/05/2016
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

Onderstaand artikel is voor het eerst gepubliceerd in De Nieuwe Clercke, 28 augustus 1977, pagina 36-39, met als auteurvermelding Willem Odysseus Waterman.

Het verhaal is met enkele wijzigingen opgenomen in de verhalenbundel Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig (pagina 230-242), die onder de naam Willy van der Heide is uitgegeven bij Loeb & van der Velden, Amsterdam en Alexander Jonckx, Antwerpen (1979).


 
Toen Ik Een Nieuw Leven Ging Beginnen...
(Worsteling van Man met zijn Noodlot)

Aflevering III, door:

Willem Odysseus Waterman,
tevens:
Willy van der Heide


De auteur heeft op misprijzenwekkende wijze het playboyschap bedreven en onverwacht Belastingbeslag bij alle uitgevers. Om uit de problemen te komen gaat hij met één koffer werkmanskledij naar Amsterdam, om daar in de haven te gaan arbeiden. Hij heeft met grimmige wilskracht enkele lokkende sirenen weerstaan, maar ondervond wel moeilijkheden hij het navigeren tussen de Scylla en Charibdis der kroegen. Maar hij geeft het niet op!

 


Als tastbaar blijk van affectie en respect wilde mijn tekenares Marlou mij een knus etentje in de stad aanbieden. Ik zou haar daartoe te klokke acht afhalen. Maar ik maakte de menselijke en klassieke fout om de tussenliggende uren te willen slijten bij EyIders. Met als gevolg, dat ik in bovenste-beste stemming zo tegen half elf bij haar atelier kwam aanzetten. Daar was de deur op slot - de sleutel op de balk was weg en mijn werkmanskoffer stond demonstratief buiten.
      Ik bukte me dus meegaand, pakte de koffer op en daalde eenzaam de uitgesleten trappen weer af. Nog steeds met diezelfde zestig cent op zak (want bij Eylders had ik niet eens opgebeld) en geconfronteerd met het probleem, waar nu voor de ene nacht onder dak te komen. AI wandelende denkt men. Ik dacht in een ruk door tot aan de Nieuwmarkt. Daar stond altijd een telefooncel, en in die tijd werkten die dingen. Ik herinnerde mij helder dat ik een tijd tevoren vanaf De Kaag was meegenomen door een stel enorme feestgangers in een sliert auto's, onder aanvoering van Tonio Hildebrand, waarna wij uiterst dronken waren geworden in een geweldig duur pand op de Koningslaan, met achteruitzicht over het Vondelpark. Er was mij inmiddels ter ore gekomen, dat dit pand was omgezet in een eveneens duur particulier hotel .... hoe heette dat ook weer?
      Juist! het TORO-hotel. En die rode eigenares heette... Kathinka! In de cel. Koffer neergezet. Gids opgeslagen. Ziedaar...TORO-hotel. Een dubbeltje in de gleuf.
      "Met het TORO-hotel..."
      "Ja, eh ... u spreekt met Willem Waterman. Alias..."
Een geestdriftige kreet:
      "Willem! We hebben het gisteren nog over je gehad. Waar ben je ergens?"
      "Eh... ben jij dat, Kathinka?"
      "Ja, natuurlijk. Ik heb je 's morgens gewekt in de oranjerie, toen je lag te slapen tussen de palmen. Waar ben je?"
      "Nou luister, Kathinka - het is een tikkeltje moeilijk. Ik moet morgen naar de haven, en ik heb ruzie met een vriendin en ik heb geen geld, en..."
      "Kom hierheen. Kom onmiddellijk hierheen!"
      "Jamaar Kathinka, ik heb geen geld en..."
      "Wil je ophouden met zeuren en meteen hierheen komen'?!"
      "Eh... ja, Kathinka."
      "Waar ben je nu?"
      "Ik sta met een koffer in een cel op de Nieuwmarkt, en.. "
      "Wat doe je in godsnaam op de Nieuwmarkt?"
      "Telefoneren natuurlijk, want..."
      "Blijf daar bij die cel staan en ik stuur een taxi."
      "Jamaar, Kathinka..."
      "Blijf daar stáán en wacht op die taxi!"
      "Ja, Kathinka."

***

      Mijn taxi zoefde eerbiedig naar de trottoir-band. Hoog oprijzend tegen de maartse sterrenhemel en licht omwuifd door boomkruinen een statig alleenstaand pand. Een zee van licht stralend uit alle vensters. Ik herinnerde mij het smeedijzeren hek en een inrijlaan tussen zware bakstenen pilaren, waarop nu aan weerszijden vergulde stierekoppen en de naam: TORO-Hotel.
      "Kunt u even wachten?"
Ik naar buiten, in sleetse zeiljopper en schipperspet. De chauffeur zal wel gedacht hebben dat ik van een zeewaardige klipper kwam afgestapt. Vanaf de Nieuwmarkt, nietwaar? Met een leren koffer vol reisetiketten. En dan naar zo'n hotel...
      "De chauffeur tilde de koffer achteruit en kwam eerbiedig enkele passen achter mij staan. Ik belde aan, onder een overhuiving van zware natuursteen. De deur zwaaide vrijwel terstond open en daar stond een klein, donkerogig dienstmeisje, met een doortrapt kittig smoeltje, in een zwart jurkje en met een wit mutsje op. Mijn god - ook dát nog!...
      "Mijn naam is Willem..."
      "Gaat u maar naar binnen, mijnheer. Mevrouw verwacht u in de salon. Ik zal de taxi wel voor u regelen."
Dat doen ze tegenwoordig in dat rot-Okura niet eens meer zo! Ik zette juist de koffer in de hall, toen uit een deur rechts Kathinka te voorschijn kwam. Een hoofd met bovenop zes kilo opgestoken rood haar. Zwarte dure geplisseerde hoerejurk.. Parelsnoer sliertend tot op de navelstreek. Beide handen uitgestoken.
      "Willem!" - een van mijn handen wordt innig gegrepen en ik wordt meegevoerd over parket onder kristallen kronen. Overal rondom vergulde pootjes en damast. Ik klossend met mijn werkschoenen over dat parket.
      "Ga hier naast me zitten, Willem, en vertel me alles." De voordeur slaat dicht. Kathinka slingert het parelsnoer speels in het rond.
      "O, Rietje!..."
      "Ja, mevrouw'?"
Het kittige dienstmeisje (18 of 19) met de donkere oogjes komt op hoge hakjes aanklikken over het parket.
      "Wat wil je drinken, Willem?"
Ik had vanuit Eylders al een aardige lading binnen, al was dat niet zo meteen aan me te merken, en ik moest de volgende dag nu écht wel serieus de haven in.
      "Koffie, Kathinka, kan dat?"
      "Een pot koffie voor mijnheer Waterman, Rietje." Zij buigt zich minzaam naar mij opzij:
      "Met toch wel wat erbij, zeker? Cognac'? Whisky, Grand Marnier'?..."
      "(Ach, wat - wat maakt één avond ook uit. Per slot van rekening had ik me dagenlang Strak in de Leer betoond. Liet ik het maar als een afscheidsavond beschouwen...)
      "Met Grand Marnier, als dat kan."
      "Je hebt het gehoord, Rietje?"
      "Jazeker, mevrouw."
En daar zit ik dan. Met de ouwe schipperspet achter op de kalende bol. De snor wat omhoog strijkend, want in geen tijden bijgeknipt. Ik begin maar met de jopper uit te trekken en drapeer die achteloos over wat petit point.
      "O, Rietje!...."
      "Ja, mevrouw?"
      "Och - kun je even de jas van meneer Waterman opnemen? Hang die zolang maar in de bibliotheek."
Ik kom overeind:
      "Maar dat kan ik toch zelf wel, Kathinka... Of vindt juffrouw Rietje het niet erg om het even voor mij te doen?" Ik vang in een fractie van een vlietende seconde een blik op uit de donkere oogjes. Juffrouw Rietje hangt mijn ouwe jopper ergens in de bibliotheek. Ik krijg het onbestemde gevoel dat ik steeds verder uit de buurt van die haven ga geraken. Ik houd mijzelf dus streng voor, dat het oppassen is geblazen. De wereld is vol van sirenen en verlokkingen die een zeeman uit de rechte koers willen halen. Circe Kathinka wendde zich weer tot mij:
      "En vertel nou eerst eens even... wat is dat met die haven?"
      "Nou, Kathinka - dat is heel eenvoudig. Ik heb daar op De Kaag veel te veel de feestneus uitgehangen en de Belasting heeft op alles beslag gelegd. Nou ga ik eerst eens een tijdje in de haven werken..."
      "Wat geweldig flink van je..."
(Had ik dat niet pas tevoren nog ergens anders gehoord?...)
      "Maar vertel JIJ nou eens eerst, Kathinka..."
Dat was eigenlijk óók heel eenvoudig. Onze Kathinka was gaan scheiden en had in plaats van alimentatie dat hele huis gekregen met een deel van de inboedel. Maar géén contant geld. Toch moet de mens een bescheiden inkomen hebben. Dus men neemt een hypotheek op zo'n huis en laat alle kamers hoven de parterre verbouwen tot pico bello hotelkamers.
      "Wil je het eens zien? Het is nog geen seizoen en de meeste kamers staan tóch leeg."
Dat was me wat, zeg. Die kamers hadden geen fantasieloze nummers en ook geen nep-vlotte namen, maar ze hadden kleuren. En ze waren verdoeme nog in die kleuren geschilderd en ingericht ,ook. De Zwarte Suite (Zwart tapijt met babyblauwe gordijnen en sprei. Badkamer zwart met babyblauwe tegels). De Rose Suite. (Bad met Bordeauxrode tegels en handdoeken). Dan het wat kleinere werk: De Nijlgroene Kamer. Met dubbele douche. De Blauwe Kamer met eigen balkon. De Turquoise Kamer met uitgebouwd terras uitziend op het Vondelpark. Alles in tint en stijl. De Gele Kamer ... Ga maar door, zegt Willem Duys dan. En de totale beneden-étage (waaronder nog een gigantisch souterrain) was zitruimte. Warme maaltijden werden niet geleverd. Dit hotel was een fuik voor dure buitenlanders en die kregen alleen een ontbijt. Dan oprotten en de deur uit tot in de nacht. Geen gezeur overdag. Toen we weer achter de Grand Marnier zaten, ging de voordeurbel. Kathinka keek op haar bejuweeld horloge:
      "Ah... na middernacht. Dan doe ik zelf open."
Binnen kwam een Engels echtpaar. Nou - engelser kon het al niet. Mister Kenway?Jones en echtgenote. Tussen de 45 en 55. Hij met een opa-vest waar hij gezellig alle as op liet vallen en ma in een jurk die mijn oudtante wat tuttig zou hebben gevonden. Samen vermoedelijk goed voor een half miljoen pond.
      "This is my friend William Waterman. He writes books."
      "Ah, yes. You write books. How nice."
      "Do you want anything to drink?"
      "Well, I suppose a spot of whisky wouldn't hurt me..."
      "Now, daddy - isn't it about time you went to bed?"
Om half twee kwamen er twee Amerikanen bij. Vervolgens een Fransman. Om drie uur begon het echt gezellig te worden. Toen boog de roodharige Circe zich even naar mij opzij, en zei snel in het hollands:
      "Ach, Willem - ik moet morgen om zes uur alweer op om af te rekenen, als de eerste gasten vertrekken. Wil jij nog een uur of wat waarnemen? Je zit tóch zo gezellig met ze te kletsen... Je hoeft alleen maar op te schrijven wat ze bestellen. Ik leg de sleutel van de drankkast op tafel in de bibliotheek. Voor als je tekort komt. Rietje heeft de koffer al op de Turquoise Kamer gezet... Kan dat?"
      "Natuurlijk, lieve Kathinka. Graag gedaan."

***

Dus ik zat mijn talen en de streepjes bij te houden. Haalde vers ijs uit de koelkast. Zaten elkaar gezellig in de haren over De Gaulle - over de specifieke waanzin van alle Engelsen en de onmisbare decadentie van Europa. Om iets na vieren vonden ze het allemaal welletjes. Ik wankelde als laatste opwaarts naar de Turquoise Kamer. Mijn koffer was leeggeruimd en het bed lag teder halfopen geslagen. Er lagen ook zeep en een handdoek. Tedere en ook wat vuige gedachten aan Rietje waarden door mijn brein. Ik deed de kleerkast open. Kinderen ... een uniek stilleven! Daar hingen naast elkaar: een overall, wat truien aan metalen knaapjes, het blauwe pak met daarnaast elkaar een paar werkmansschoenen en het paar nette schoenen. In een lade lagen de schapewollen sokken naast de zwarte zijden sokken. Die kleine, kittige Rietje toch... Ik had er veel voor over gehad om precies te weten wat er, terwijl ze die koffer uitpakte en alles zo keurig ophing, was omgegaan achter die guitige, donkere oogjes.

***

Ik werd wakker te tien ure. Begaf mij onder de Turqoise Douche. Verdomme - en nou naar die haven! Ik liet dus het blauwe pak met de nette schoenen staan, maar liet ook de overall met rust. Het was nog niet zover. De kleren van de vorige dag vormden een soort civiele middenweg. Zeilpet op... Jopper? Oja. Hing nog beneden in de bibliotheek.
Beneden bevond zich ook Kathinka. Achter een zilveren servies met koffie plus een ochtendblad. Geen gasten in zicht. Waren vermoedelijk allen al de stad in gejaagd. Allicht. Men drijft zo'n hotel particulier of niet.
      "Ha, Willem, ben je daar! Janneke?"
Ah, dit was iets anders. Een vlasharig Jordaanmeisje van het soort dat bij het afwassen zingt als een karekiet.
      "Janneke!?"
      "Jaja...
      "Het ontbijt voor de Turqoise Kamer. Koffie of thee, Willem? Ei gekookt of gebakken?"
      "Kom er gezellig bij zitten, Kathinka."
Een enorm ontbijt, met uitzicht, over het achterterras heen, dwars door het Vondelpark. Kathinka zwierde met het parelsnoer.
      "Willem, luister eens, ik wou je wat vragen."
      "Altijd, Kathinka."
      "Jij bent nogal goed in je talen, hè? Als ik dat gisteren zo hoorde..."
      "Nou, dat is meer een kwestie van brutaliteit, hoor."
Zij boog zich wat vertrouwelijk naar mij over:
      "Nee, weet je wat het is? Ik moet het hier natuurlijk van buitenlanders hebben, want Hollanders willen deze prijzen niet betalen. Ik heb honderden brieven op geschept papier met bladgouden TORO-vignet gestuurd naar buitenlandse reisbureaux en nou krijg ik elke dag telefoons en brieven binnen. Uit Engeland, Duitsland, Frankrijk, tot aan Joego Slavië toe. Om reserveringen. Ik heb overal een cliché-afdruk van dit hotel bijgedaan en dat schijnen ze práchtig te vinden... "
      "Maar het IS ook prachtig, Kathinka. Zoals wij daar gisterenavond bij elkaar zaten te kakelen..."
Zij keek mij half-flirterig en half-uitgekookt aan:
      "Heb jij enig idee wat er gisteren na middernacht aan drankjes is omgezet?"
Ik koos met zorg een plak gekookte ham uit en bromde wat.
      "Nouja, ze kunnen dat beter jou laten verdienen dan een stomme nachtclub."
Zij knikte goedkeurend:

"Die brieven en telefoons gaan allemaal over reserveringen. De een wil een suite met bad vanaf 4 mei met twee kinderen voor 14 dagen. De ander, uit Bordeaux, wil een tweepersoonskamer plus een eenpersoons met douche, vanaf 6 april tot en met 13 april. Dat moet allemaal bevestigd worden... en het moet allemaal passen."
      "Klaar als een klont, lieve Kathinka."
      "En weet je wat het is, Willem, ik ben maar een vrouw alléén. Ik sta hier helemaal alléén voor. Van vroeg in de ochtend tot diep in de nacht. Elk moment kan de telefoon gaan uit Londen of Frankfurt. Ik kan eigenlijk geen minuut de deur uit, en ik zou toch echt eens naar de Bonneterie moeten, of Gerzon, om wat nieuws te kopen. Zou jij nou vanmiddag de telefoon willen aannemen en een oogje houden op de boel?"
lk keek op mijn horloge. Al zowat elf uur. Nog tijd genoeg om eindelijk eens in de haven langs wat vrachtschepen te lopen om te kijken of daar wat te lossen of te laden viel.
      "Of kun je de tijd absoluut niet missen?"
Kijk. zoiets kun je niet máken. Een vrouw alléén, die er helemaal alleen overal vóór staat. En die me zo hartelijk en gastvrij onderdak verleende, zonder zeuren of zaniken.
      "Doe ik graag voor je, Kathinka. Ik pas wel op het fort."
Het leek wel of die verdomde Kathinka gedachten kon lezen.
      "Rietje komt om vier uur in dienst", zei ze. "Het is maar dat je het weet. En als je dan toch hier bent... zou je dan eens een paar van die buitenlandse brieven kunnen doorlezen en kijken wat ik daarop moet antwoorden'? Mijn talen zijn niet zo best, en... het reserveringsboek ligt naast de telefoon... Wil je nog koffie? Nog een gebakken ei of zo?"
      "Goden, nee, lieve Kathinka. Dit was een goden-ontbijt."
Zij schonk nog wat koffie uit de losse hand. De andere had ze nodig om met dat parelsnoer te zwieren.
      "Ga jij nou maar de stad in, lieve Kathinka. Dan ga ik alvast eens in die brieven kijken."
En daar vertrok lieve Kathinka. In haar privé Jaguar. Ik de bibliotheek in. Daar hing mijn sleetse jopper. Nog lekker ruikend naar verf en scheepsteer. Ach wat, die ene dag meer of minder. Die haven liep heus niet weg. Zolang ik het uiteindelijk doel maar niet uit het oog verloor. Om kwart over vier kwam Rietje, op klikkende hakjes en met wit mutsje op, mij een zilveren blad met thee brengen. Ik zat achter een portable te worstelen met het plusquamperfectum van een conditionnel of iets dergelijks. Bestemd voor een echtpaar in Tours. Rietje schonk een kopje thee voor mij in. Wij wisselden geen enkel woord, alleen onze blikken waaierden even langs elkaar heen. Dat we plusquamperfect samen in bed terecht zouden geraken stond toen al vast. Alleen het wáár, wanneer en hoe intens was nog een conditionnel.

***

Hooggeëerd Publiek,
Ik besef dat dit verhaal bezig is, een bruller te worden. Met de licht deinende onderstroming van een griekse noodlotstragedie. Worsteling van Man met Onontkoombaar Fatum. Nu ik er na zoveel jaren op terugkijk, is het allemaal heel duidelijk. De goden op de Olympos moeten zich te barsten hebben zitten lachen. Zo van:
      "Moet je die sterveling daar beneden zien, nee, die met die stoere schipperspet op en die heldensnor. Die denkt nog écht, dattie in een haven terecht komt... !"
Ik had natuurlijk metéén de volgende ochtend dat ferme ontbijt naar binnen moeten slaan, mijn koffer weer inpakken en vóór de komst van Rietje te vier uur als de hazen dat dure hotel uit moeten vluchten. Ik had tegen Kathinka moeten zeggen:
      "Meid, we staan allemáál wel eens alleen overal voor, en breng die hele zooi maar naar een vertaalbureau, of neem een arme student Letteren in losse dienst."
Want zodra ik een van die telefoons had aangenomen en aan die brieven begon, was ik reddeloos de pineut. Daar had zelfs die Rietje nog niet eens mee te maken. Het waren niet eens zo verschrikkelijk véél brieven, en je hebt geen IQ van 163 nodig om te snappen hoe een hotelreserverings-systeem dient te werken... als je eruit wil halen wat erin zit. De pest was wel, dat een hoop van die brieven daar al weken hadden gelegen, zonder dat zij waren beantwoord. Er waren zelfs telegrammen bij van dagen oud. En zodra mijn antwoorden expresse werden verzonden en er zinnige reactie kwam op telegrammen, begon de draaimolen pas goed! Want dat vreemde. zich in een esoterisch zwijgen hullende TORO-Hotel begon ineens wakker te worden! Dus er kwamen méér telefoons en nieuwe telegrafische reserveringen van buitenlandse reisbureaux. En tja... toen ik eenmaal begonnen was kon ik natuurlijk helemáál niet meer tegen Kathinka zeggen:
      "Ik heb er geen zin meer in, los nou de boel zelf maar verder op."
En dat had helemaal niets met Rietje te maken, want zij gaf geen draad en ik lekker ook niet. We keken elkaar alleen af en toe maar heel even aan. Soms knipte ik wel eens in de maat met mijn vingers als ze met die hoge hakjes wegstapte over het parket. Bij de deur keek ze dan snel over haar schouder om. U moet nu ook weer niet gaan denken, dat een koppig Gronings jongetje het zómaar opgeeft! IK ZOU IN DIE HAVEN TERECHT KOMEN! Marten Toonder en ik komen uit eenzelfde soort van nest. Vandaar ook die spookachtige uiterlijke gelijkenis tussen Jan Gerhard Toonder en mij. Weten wij veel wat onze voorouders daar in de buurten van Delfzijl en Appingedam op saaie winteravonden hebben afgerotzooid?.....
En al dat soort dingen overpeinzend (Rietje en ik waren nog steeds zeer afstandelijk tegen elkaar) zei ik op een avond kordaat:
      "Luister eens, lieve Kathinka, morgen om negen uur ga ik vroeg opstaan en de haven in. De achterstallige post is ingehaald, je zit voor méér dan twee derde volgeboekt en... Je hebt nou toch wel genoeg nieuwe kleren gekocht, dacht ik zo?"
Ze keek me echt geschrokken aan:
      "O, maar natuurlijk, lieve Willem! Je dacht toch niet dat ik het erop aanstuurde om beslag te blijven leggen, is het wel?"
En verdomd, hoor! Het lukte me! Om tien uur de volgende ochtend was ik in de haven. In toepasselijke grove kledij. Er stonden huizenhoge stapels balen en kisten. Hijskranen zwaaiden lustig rond. Hele rissen lekker roestige schepen lagen klaar om geladen en gelost te worden. Heerlijke vlagen parfums woeien in het rond: olie en teer en stinkende huiden en fijne rotte vis en zomeer. De moeilijkheid scheen echter te zijn dat geen mens in die hele haven in mijn arbeidsvermogen was geïnteresseerd.
      "Maar verdomme!" kreet ik ten laatste. "In alle kranten staat al sinds maanden dat jullie hier duidenden mensen tekort komen!"
      Er kwamen wat ferme jongens en stoere knapen bij staan. Die spogen nog op ouderwetse manier met tabakssap en tapten rotgeintjes. Maar ik heb onder Scheveningers op een soldaten-chambree gelegen, en dat is nog wel wat rauwer volk. Dat ging dus lik op stuk. De klank van dat soort taal kun je niet uit een boekie leren - dat komt metéén levend over.
      "Kijk es", zei er eindelijk een voorman. "As 'et echt ernst is, valt daar best over te praten. Alles valt te matsen. Maar onder één ding komme we niet uit: dan mot je toch eerst een rentekaart hebben."
Wat was nou in godsnaam een rentekaart? Men legde me heel goedmoedig uit, dat je zoiets kreeg van een Arbeidsbureau. Dat ik me dan dáár moest melden als ongeschoold werkzoekend havenarbeider, en dat ik dan dáár zou worden ingeschreven, en...
      Ik klemde weer eens wilskrachtig de mannelijke kaken op elkaar. Dóórzetten en niet versagen. En als Willem Waterman eenmaal iets in zijn kop heeft...
      Grimmig wandelde ik terug naar het TORO Hotel . . . juist op tijd om Kathinka te zien parkeren met haar Jaguar, waaruit zij platte kartonnen dozen begon te tillen, met dure linten dichtgestrikt.

het vervolg is tevens SLOT van dit leerzaam relaas.