De smokkelvaart van de Maia - deel 4
Het door mij gekochte ex-oorlogsschip
Maia werd achter aan de rijnaak Albertine vlot het kanaal door Zuid-Beveland
door gesleept, maar in Wemeldinge trad er stagnatie op... vlak vóór de Scheldesluizen en in het stikdonker. Wij hadden ons
afspraakje gemaakt met de schipper van de laatste van een sleep rijnaken,
die getrokken werden door een sleepboot. Die sleepboot zat ergens zeshonderd
meter vóór ons en had niets in de gaten... tot we als laatste
de schutsluis van Wemeldinge binnen boegseerden.
"Hei - wat mot dat daar?"
De sleepbootkapitein was van
oordeel dat hij aan een ris lege en windvangende rijnaken al meer dan genoeg
had op de Oosterschelde. Dus bleven wij liggen en de aken verdwenen in
wind, regen en duisternis. In de sluiskolk blijven liggen
mocht natuurlijk niet, dus met behulp van touwen en pikhaken manoeuvreerden
we onszelf door de sluis de buitenhaven in daar maakten we vast aan een
paar bolders boven op de kademuur. Ik verzoek u vriendelijk te beseffen,
dat de buitenhaven van Wemeldinge niets anders is dan een inham van de
Oosterschelde, met een eb-en-vloedverschil van ettelijke meters. We moesten
dus, ook al in verband met de loeiende zuidwester, een dekwacht instellen,
die bij het invallen van de eb elk half uur de meerkabels opvierde, wilden
we niet aan onze eigen staalkabels worden opgehangen.
We zaten heel knus met zijn
zessen in het glazen stuurhuis. De wind loeide eromheen, maar in de kombuis
en de salon brandden de kachels. De via de scheepstrapjes opstijgende warmte
maakte het heel comfortabel. Het was volle eb en de loodrechte kademuur
sneed zeven meter boven het stuurhuis langs de grijze stormlucht. Ellen
lag nog steeds opgebaard met één enkel elegant in een grijs
sjaaltje geknoopt. Inge naaide een leertje aan een schoen. Frans de Boer
zette zijn snor in de pommade. Schilperoort zat het riet van zijn klarinet
bij te snijden. Will de Boer draaide spelenderwijs het stuurwiel heen en
weer. Ik maakte me zorgen.
"Ik moet wéér
op pad om geld te gaan halen! Zo meteen moet ik het hele schip verpatsen
om de kosten van de vaart te bestrijden."
"Kom, jô," zei Frans
troostend. "Zo'n vaart loopt het niet."
Op dat moment praaide men
ons vanaf de kademuur. Tussen de gewone belangstellenden (die ons nu en
dan bij hoog water in ons glazen stuurhuis kwamen bekijken als excentrieke
apen in een gure dierentuin) stond een man in een overall.
"Ahoy, Maia! Mot je nog benzine
of gasolie?"
Dit verwekte groot hoongelach
in het stuurhuis: "Als je onze motoren aan het lopen kan krijgen!"
De man in de overall liep
kwaad weg, maar nu kwam een tweede figuur naar voren die zich vooroverbukte
en met zeldzaam zuivere intuïtie vroeg:
"Heidaar! Hebben jullie wat
te koop?"
Ik rukte terstond de lijdeur
open: "Man - je komt als geroepen!
We hebben van alles te koop."
"EEN HAARD!" brulde iedereen.
Wij renden allen opgewonden
naar buiten, zelfs Ellen, hoppend op één been. Samengedromd op het achterdek
demonstreerden wij de haard. We deden alle deurtjes open en dicht, pookten
de as eruit, smeten er denkbeeldige kolen in en keken omhoog naar fictieve
rook uit de schoorsteen. We leefden ons zo in onze rollen in, dat Frans
de Boer zijn vingers brandde en erop moest zuigen.
"Wat gaat dat kosten?" vroeg
de opkoper, neerknielend op de rand van de kade, zeven meter boven ons.
Een wilde hoop leefde in mij op. Nu zou ik toch eindelijk die verhipte
haard van het dek kunnen lozen?
"Vijftig pop!" riep ik, bereid
om te zakken tot een riks.
"Dertig!" bood hij.
"Veertig. Verschil delen."
Er viel een pauze. De wind
loeide om ons heen. Zout Scheldeschuim kletterde tegen het mica van de
haardraampjes. De man tuurde begerig op ons schip neer.
"Is er nog meer te koop daar?"
"Een collectie overcomplete
petroleumscheepslampen."
"Twee oude accu's."
"Een extra-anker met kabel..."
"Twee vrouwen! We hebben er
maar één nodig om te koken."
"Een ervan is een beetje defect.
Die daar net naar binnen hinkt."
"Drie kratten met lege Belgische
bierflessen."
De man was al aan het wegrennen. "Ik kom bij je! Even een vlet
halen!"
"Hola! Hei! Stop! Moet je
niet eerst die haard hebben?"
"Ik ben zó terug." - Hij draafde weg.
Toen verscheen hijgend de
sluismeester op de kaderand. "Maia!" Ge kunt mee naar Rotterdam!
Een beurtschipper in de kleine sluis neemt-oe mee voor vijfentwintig gulden."
Niemand aarzelde. Alle hens
sprongen in actie. Aan het einde van de haven kwam de beurtschipper pokkepokkend
achterwaarts op ons af varen. Tien minuten later deinden we weg over de
Oosterschelde. Pas toen Wemeldinge nog een vlekje aan de horizon was, beseften
we dat die verhipte haard nog steeds het achterdek ontsierde.
Vrouwen te koop
Het laatste deel van onze tocht
was even onverwacht als alles aan dat behekste schip. Tegen het vallen
van de avond liepen wij de vluchthaven van Bruinisse binnen, waar we zouden
blijven tot de volgende morgen. We meerden samen met het beurtschip aan
een lange, houten pier. Nog geen tien minuten later zware stappen aan dek
en een barse stem: "Rijkspolitie! Waar is de
schipper?"
Ik klom op een schoen en een
sok naar boven en stond tegenover twee zeer stoere politiemannen in leren
pakken.
"Bent u het schip Maia?"
Ik overhandigde de scheepspapieren.
"Iets niet in orde?"
"Hoeveel mensen hebt u aan
boord?"
"Vijf plus mijzelf."
"Meisjes?"
Dat was een gekke vraag. We
keken elkaar allemaal een beetje aan.
"Laat iedereen hier komen
met zijn papieren."
Alles kwam naar boven met
paspoorten en verbaasde gezichten. Toen besefte ik dat mijn paspoort nog
opgeborgen lag in de lade van het befaamde café in Hansweert... Maar
wat ik verwachtte, gebeurde ook prompt: doordat ze mijn scheepspapieren
hadden en ik vlak voor hun neus stond, vergaten ze dat ze mijn pas niet
hadden gezien.
"Wat bent u in België
gaan doen?"
"Dit schip halen. Ik heb het
gekocht."
"Dus het is van u?"
"Elke spijker en plank."
De politiemannen keken elkaar
even aan. De oudste haalde een notitieboek uit de leren zak en sloeg het
open: "Weet u dat er een politiealarm
over dit schip uit is?"
"Dat verbaast me niets," zei
Frans de Boer, zijn gepommadeerde snorretje opdraaiend.
De agenten wendden zich met
een ruk tot hem. "Waarom verbaast u dat niets?"
Frans lachte zijn waanzinnige
lach en wuifde met de hand: "Hahahaha! Wij op een schip!... Schilperoort...
Van der Heide... Zulk een schip. En dan géén politiealarm?
Uitgesloten."
Dat gaf de situatie zo perfect
weer dat wij begonnen te brullen van het lachen. De politiemannen keken
elkaar en ons aan. De oudste raadpleegde weer zijn boek. "Hebt u in Wemeldinge niets
verkocht?"
"Niets. Geen spijker. Geen
bout. Geen appel en geen ei."
"Hebt u daar dan iets te koop
aangeboden?"
"EEN HAARD!" riep Ellen.
Ik begon te lachen: "Wij hebben
een haard op het achterdek. Ik hoop niet dat dát strafbaar is."
"Het behoorde het zeker te
zijn," mompelde Schilperoort streng.
"...En die haard probeer ik
sinds Brussel kwijt te raken. Lukt niet. Geen mens snapt waarom niet. Het
is een prima haard. Heeft u geen haard nodig? Gezellig op de lange winteravond..."
Zij hapten niet. Ik had er trouwens ook al weinig hoop op gehad.
"En vrouwen?"
Het gelach dat daarop volgde
was zo vreselijk dat ik voor de stuurhuisruiten vreesde. Frans de Boer
zei later - en ik heb het hem inderdaad zien doen - dat hij over een leren
politieschouder in diens boekje had gelezen dat er inderdaad stond: "Haard
- benzine - accu's -lampen - vrouwen TE KOOP."
Ten laatste bracht ik hijgend
uit: "Dat is de laatste keer dat
ik in een Bevelandse haven een mopje tap."
De jonge agent zag wat opgerolde
zeekaarten liggen en keek ze na. Zij waren slechts van de Belgische en
Zeeuwse wateren. Daarna kwamen ze los en vertelden dat er een wild alarmverhaal
over een smokkelschip uit Engeland door de ether was geslingerd. Ze begonnen
ons nu te geloven en wij boden hen koffie.
"Waar gaat u morgen heen?"
vroeg de oudste.
"Via Rotterdam naar De Kaag."
"Dan moet u er wel op rekenen,
dat u een paar keer wordt gepraaid door de Rijkspolitie te water. Dat radiobericht
is nu eenmaal niet zo een-twee-drie ingetrokken."
Frans de Boer draaide aan
zijn snorretje en zei gedempt tegen mij:
"Zeg, fijn dat we dat goud
al van boord af hebben."
"Bijzondere" politie
Beide agenten vlogen overeind.
Het kostte ons tien minuten om hen te overtuigen dat het wéér
een mopje was geweest: ditmaal van Frans. Toen ze eindelijk weg waren en
de houten steiger afliepen, pakte ik een Engelse sleutel en liet hem goed
zien: "De eerste," verzekerde ik,
"die nog een mopje tapt vóór we de Maasbruggen in zicht hebben,
wordt hiermee onschadelijk gemaakt."
Tot aan Rotterdam werden we driemaal
aangehouden. De eerste maal was om kwart voor tien in de ochtend, toen
Peter Schilperoort en ik op het achterdek juist de hand sloegen aan de
gehate haard met het oogmerk, dat ding in de grauwe golven van de Schelde
te laten verdwijnen.
"Politieboot!" loeide Frans,
al wijzend.
Schilperoort en ik strekten
onze ruggen en wandelden haastig van de haard weg.
Na een kwartier oponthoud
gingen de politiemannen knorrig van boord. Ze hadden blijkbaar een vette
vangst verwacht. Onze sleepschipper begon er plezier in te krijgen en knipoogde
telkens naar ons achterom. Wij keken met man en macht uit naar politieboot
nummer twee. Die verscheen nog geen half uur later. Wij begroetten haar
al van verre. Schilperoort blies Sailing on the Robert E. Lee, met fraaie
variaties. Dit koppel politiemannen was opvallend intelligent. Uit onze
gesprekken distilleerden ze meteen dat er inderdaad al politie aan boord
was geweest.
"U weet de hele geschiedenis
al, merk ik," zei een van hen wat zuur.
"Allicht," zei Frans de Boer,
aan zijn snorretje draaiend. "De politie vertelt ons méér
dan wij aan de politie."
Ik stond achter hem klaar
met de moersleutel. Zij keken Frans een keer of wat vreemd aan, maar gingen
toen van boord. De derde maal kwam kort na Dordrecht. We waren nu zover
dat we uit alle stuurhuisramen hingen en toen we de grijze boot met het
waterpolitienummer erop signaleerden, begonnen we te wuiven, vlaggen te
hijsen en de scheepsbel te luiden. Frans de Boer presenteerde
een pikhaak - ik stond in een gangboord en boog. Schilperoort blies de
Riverboat Shuffle. De politieboot kwam langszij; haar boeg rijzend en
dalend in het witte schuim.
"Welkom!" sprak ik. "Wij zijn
de vermaarde smokkelboot uit Wemeldinge. U bent de derde vandaag die ons
praait. Kom koffie drinken. Wij hebben speciale melange voor de rijkspolitie
te water."
"Elke tiende boot een aardige
surprise," zei Ellen, met haar donkere haren buiten een stuurhuisraam.
De rijkspolitie te water staarde
ons wat verdwaasd aan. Toen zag ik een van hen bukken en scherp naar mij
kijken. Ik keek terug.
"Kunzel!" riep ik.
"Van der Heide!" kreet hij.
"Ken jij die gast?" vroeg
zijn collega aan het roer.
"Ben ik mee bij de grenadiers
geweest," zei Kunzel en sprong bij ons aan boord. Het werd een heel feest
en deze bijzondere politie kreeg extra-goede koffie. Hun boot bleef later
als escorte in ons kielzog varen tot aan de Parksluizen. Frans de Boer
hees alle pavoiseervlaggen, Will de Boer mocht een rondje om ons heen varen
met de politieboot en Kunzel kreeg een van mijn boeken met opdracht toegezegd.
Schilperoort verstrekte foto's van zichzelf met handtekening. Vóór
de Parksluizen nam de politie, met droefheid aan beide zijden, afscheid
van ons. Het waren gezellige kerels, met mooie sterke verhalen. Ik probeerde
de patrouilleboot van hen te kopen, maar om een of andere reden ging dat
niet.
In Rotterdam voerden wij haastig enkele telefoongesprekken. Een met ome Thijs, om te zeggen dat
we ongeveer te middernacht in de Ade bij Rijpwetering zouden arriveren.
Met het tweede gesprek alarmeerde Peter Schilperoort het Dutch Swing College.
"Waar ZIJN jullie ergens?"
informeerde het orkest.
"Nu nog in Rotterdam. Maar
over een half uurtje varen we via Den Haag en Voorburg naar Leiden."
"Dus dan kom je door de Vliet?"
"Dat kan moeilijk anders,
tenzij rijkswaterstaat inderhaast een nieuw kanaal heeft laten graven."
"Wij brengen jullie een serenade
ergens langs de kant."
Wij waren halverwege Den Haag,
toen de eerste tonen van Oscar Kleins dixielandtrompet de koeien aan weerszijden
de oren deden opsteken. Even later drongen ook de klanken van de klarinet
van Jan Morks tot ons door.
"Daar stáán
ze!" riep Inge. "Langs de kant, de gekken!"
Feest
Ze stonden er inderdaad; tussen
de paardebloemen en madelieven en bliezen als dollen. Alleen de slagbas
ontbrak, maar dat kwam eigenlijk wel goed uit, want nu kon Bob van Oven
een ijlings uitgeworpen meertouw opvangen. Onze sleepschipper vond het
óók best. Die was al lang tot de overtuiging gekomen, dat
hij de rest van zijn leven nooit meer iets zou meemaken, dat dit in de
schaduw zou stellen. Hij klom aan de waterzijde aan boord en het Dutch
Swing College aan de landzijde. Daarna was het feest. Dat feest duurde
twee uur. Toen holde het orkest de loopplank weer af, want het moest die
avond optreden in Kunsten en Wetenschappen.
Wij voeren voorbij Den Haag
en Leiden onder een scherpgerande volle maan, bij heldere hemel en volslagen
windstilte. Zelden heb ik zulk een fantastische augustusnacht meegemaakt.
Wij zaten of lagen allen op het voordek, dronken koffie en mikten peuken
overboord die als vuurvliegen door de nacht sidderden.
"De haard!" riep Frans toen
plotseling. "Wat heb ik je voorspeld? Dat ellendige ding staat nóg
op het achterdek."
Maar niemand kon er zich werkelijk
nog boos over maken. De nacht was te mooi en te sereen. Zelfs die haard
kon ons nu niet meer deren. Om tien minuten na middernacht kwamen we de
Ade afzakken, peilend naar ondiepe plaatsen. We gooiden los van de beurtschipper
en dreven naar de met gras begroeide, lage oever. Ome Thijs stond in het
maanlicht, samen met zijn takshond en Kees van Haastrecht.
"Jullie hebben 't 'm geflikt!"
zei hij aangedaan. "Die goeie, ouwe Maia! Maar wat staat daar voor raars
op het achterdek?"
"Dat," verklaarde ik knarsetandend,
"dat is uw haard. Waar elk van ons tienmaal zijn schenen aan heeft opengehaald.
Alles wat mensen vermogen hebben we uitgehaald om dat ding kwijt te raken.
Het heeft niet mogen zijn. Er rust een vloek op die haard. Ik ga nu drie
staven dynamiet kopen en..."
Thijs greep mijn polsen en
drukte ze innig. "Van der Heide..." zei hij
met trillende stem. "Juist toen jullie weg waren, schoot me te binnen dat
ik vergeten had te vragen toch vooral die haard mee te brengen. De rest
kan me niks bommen, maar die haard is een aandenken... en zo lekker warm
's winters."
Ik keek hem een tijdje aan
in het maanlicht en legde een hand op zijn gepensioneerde schouder. "Néém hem!"
zei ik geroerd. "Vreet hem op. Vernikkel hem. Moffel hem. Ik zal je subsidie
toegeven, ome Thijs, maar zorg dat die haard van het schip afkomt."
"Bij het ochtendkrieken,"
beloofde ome Thijs.
Frans de Boer zat op de boeg,
natuurlijk draaiend aan zijn snorretje, keek naar de maan en luisterde
naar Schilperoort die heel zachtjes Stardust blies. Ellen had ineens
geen last meer van haar enkel en zette koffie. Inge zat natuurlijk haar
blonde haren te kammen. Will de Boer zat op een eind boomstam en was alleen
maar natuurlijk. Kees van Haastrecht bestudeerde het silhouet van de Maia.
"Eén belangrijk ding
heb ik je vergeten te zeggen," begon ome Thijs en keek me onderzoekend
aan. "Heb je onderweg geen last gehad?"
"Last? Niet dat ik weet. Van
wie?"
Thijs legde een hand op mijn
arm. Zijn stem beefde: "Als je de koperen kranen van de lenspompleiding
toevallig verkeerd laat staan... en je let niet op, dan... omdat ik er
verderop een terugslagklep heb uitgehaald, zie je... dan loopt je schip
vol water zonder dat je iets ziet of hoort. Door de aanzuigfilters van
de koelwaterleiding. Het is mij één keer gebeurd toen ik
een stuk in mijn eh... in Ostende. Ik werd wakker doordat het water in
mijn kooi stond en een sleepboot heeft me toen net op tijd leegepompt."
We keken elkaar een tijdje
aan. Ellen bracht ons twee mokken sterke koffie. De maneschijf schommelde
in de zwarte koffie als een dungesleten zilveren muntstuk. Schilperoorts
klarinettonen hingen boven het water als ijle kerstboomballen. Ik hief
mijn mok in een groet: "Met alle risico's van de
vaart," zei ik.
|
|