Een politie-agent
met perikelen
Het gedrag van Bob en Mulder in de Rue Notre Dame, vlakbij het hotel
was niet onopgemerkt gebleven. Philippe Recourt, agent bij de Luxemburgse
politie had hen gezien.
Philippe was een bekendheid in het land, al was hij daar zelf minder
blij mee. De Luxemburgse politie is een van de best uitgeruste korpsen
in Europa. Dit komt omdat Luxemburg een klein land is en eigenlijk geen
leger heeft. De politie verricht daarom een veelheid van taken. In dat
Luxemburgse politiekorps is de zogenaamde bereden politie een begrip. Vroeger
was dat met paarden, maar al voor de oorlog beschikte men over auto's.
Die auto's werden voornamelijk gebruikt om achter smokkelaars aan te zitten
en om indruk op anderen te maken. Philippe Recourt wilde met name om die
laatste reden graag bij de bereden politie. Met zijn zwarte haren, potloodstreepsnorretje
en uniform met blinkend koppel vond hij zichzelf er goed uitzien.
Zijn kans was gekomen toen er recent twee gloednieuwe BMW's 507 werden
aangeschaft. Een auto met een topsnelheid van 220 kilometer per uur. Zijn
baas stemde op zijn verzoek om in aanmerking te komen voor die auto's in.
Na twee dagen ging het mis. Op een avond reed Philippe vlak bij Clervaux
tegen een op de weg gevallen rotsblok. Hij raakte de steen naast zijn rechtervoorwiel,
waarbij de BMW gedeeltelijk over het blok schoot. Tegen een laag muurtje
aan de andere kant van de weg was hij met een klap tot stilstand gekomen.
De rechterwielkast, de vooras en het motorblok waren zo ontzet dat de garagehouder
die de BMW afgesleept had, alleen nog maar had aangeboden om het wrak als
kippenhok aan een plaatselijke boer te slijten. Collega's van Philippe
beweerden dat hij veel en veel te hard had gereden.
Zijn chef had een pijnlijke blik op Philippe geworpen, maar verder
was er niets gezegd. Philippe had de tweede BMW toegewezen gekregen. Dat
liep na vier dagen slecht af. Over de vele riviertjes in Luxemburg zijn
niet bij elke weg bruggen gelegd. Op minder drukke wegen zoals landwegen
was soms volstaan met het weghalen van stenen zodat er een vrij vlakke
bodem was ontstaan. Behalve als het veel geregend had en de rivier hoog
stond, kon je er dan gemakkelijk met paard en wagen, tractor of auto doorheen.
In het andere geval moest je een omweg maken. Dat wist Philippe en toen
hij achter een vermeende smokkelauto aanjoeg en in volle vaart op zo'n
plek de rivier de Clerf over wilde, had hij zich verkeken en was net naast
de plek in de rivier gereden. De wielen van de BMW hadden eerst nog grip
gevonden op de stenen, maar al snel werd het te diep en was de wagen op
zijn kant in de Clerf geeindigd. De "smokkelaars", twee boerenknapen met
vaten wijn op weg naar een feest waren niet meer bijgekomen van het lachen
toen Philippe uit de auto gekropen was. Het had twee monteurs drie volle
dagen gekost om de BMW weer rijklaar te maken. En de auto was nooit helemaal
de oude geworden. Vanaf dat moment leek die onderstuurd.
Het voorgevallene was voorpaginanieuws in de Luxemburgse kranten geweest,
waarbij het een week ervoor gebeurde ongeluk weer opgerakeld was. Voor
Philippes chef was de maat volgeweest en hij was overgeplaatst naar de
gewone dienst in Luxemburg stad. Daar sleet hij nu zijn dagen in het centrum
met het de weg wijzen aan toeristen, bakkeleien met een winkelier over
een uitstalling en als schaarse hoogtepunt tot nu toe een aanrijding met
blikschade.
Deze Philippe had het vreemde gedrag van Bob achter de auto's gadegeslagen
en had Mulder voor de etalage zien draaien. Hij had gezien dat Arie voor
het hotel naar buiten was gekomen en dat Bob met Arie hotel Cravat was
binnengegaan. Vervolgens had hij zich geconcentreerd op Mulder die nog
even voor het hotel heen en weer had gelopen en daarna koers had gezet
naar een telefooncel. Philippe had dit alles zeer verdacht gevonden. Misschien
waren deze personen wel bezig met de voorbereiding van een overval of zoiets.
En hij zou dat verijdelen. Hij zag de krantenkoppen voor zich. Zijn chef
zou tevreden over hem zijn. Misschien kon hij zelfs terug naar de bereden
politie. Met deze gedachten in het achterhoofd stapte hij naar Mulder,
die net de telefooncel wilde binnengaan.
Hij legde zijn hand op Mulders pols en vroeg: 'Wie bent u en wat voert
u hieruit?'
Mulder monsterde de agent tegenover hem en kreeg een ingeving. 'Ik
ben een agent van de Amerikaanse FBI en volg een aantal verdachte personen
die met staatsgevaarlijke activiteiten bezig zijn.'
Philippe keek hem verbluft aan. Dit kon waar zijn. Mulder zag er niet
bepaald als een schurk uit, zo netjes in de kleren. Mulder doorzag de aarzeling
en besloot er nog een schepje bovenop te doen.
'Belt u de Amerikaanse ambassade maar, daar kennen ze mij.'
Hij loog niet, bedacht hij zich. 'Het heeft haast,' ging hij verder.
'De verdachten bevinden zich in dat hotel daar' en hij wees schuin naar
de overkant van de straat naar hotel Cravat.
Recourt nam een resoluut besluit. Hij pakte Mulder bij de arm. 'Breng
me erheen!'
Zo kwam het dat de drie jongens en de echte FBI agenten Hank en Ron,
die net op het punt stonden om weg te gaan Mulder de hal binnen zagen stappen,
gevolgd door een agent van de Luxemburgse politie.
'Krijg nou...' begon Bob.
Philippe keek van de een naar de ander. Hij herkende Bob, die hij in
de straat had zien sluipen, maar de rest niet. Mulder deed een paar stappen
achteruit en Arie zag dat hij naar de deur keek.
Philippe beval: 'Iedereen gaat zitten' en wees naar de banken voor
de receptie. Mulder zag zijn kans schoon en was in drie passen bij de uitgang.
Arie wilde hem achterna, maar Philippe stapte naar voren. 'Zitten!'
Arie begreep dat een robbertje vechten met een agent weinig zin had
en ging moedeloos bij de anderen zitten. Hank wenkte hem zijn mond te houden.
Hij richtte zich tot Philippe.
'Wij zijn van de FBI, de man die zojuist weg liep...'
'Van de FBI' lachte Philippe. 'Ja, ja, maak dat de kat maar wijs. Iedereen
is vanochtend zeker van de FBI.' En tegen de kale receptionist, die angstig
achter de balie had toegekeken, zei hij: 'Bel het Hoofdbureau van politie
en vraag of ze twee auto's hierheen sturen.' Dat deed de receptionist maar
al te graag, want andere gasten stonden al verbaasd te kijken naar deze
ophef in het rustige hotel.
De wagens waren er, met loeiende sirenes, binnen vijf minuten. Onder
het belangstellend oog van passerende Luxemburgers werden de jongens en
de FBI agenten afgevoerd. Hank en Ron in de voorste auto, Jan, Bob en Arie
in de achterste. Philippe sprong snel bij hen in. De sirenes werden weer
aangezet en met nog een politieauto erachter ging het in optocht naar het
Hoofdbureau. Daar aangekomen gingen agenten hen voor het gebouw in. Ze
werden neergezet op een bank in de gang.
Tegenover hen was een kamer, maar door de matglazen ramen, die de kamer
op borsthoogte scheidden van de gang konden ze niet zien wat er in die
kamer was.
'Ik voer het woord,' zei Hank.
'Mulder had ons mooi te pakken,' zei Arie, nog steeds nijdig voor zich
uitkijkend vanwege de weggeglipte Mulder.
'Mond houden!' kwam het van Philippe, die opzij naast de bank was gaan
staan. Hij was vastbesloten zijn vangst niet te laten gaan. In zijn gedachten
zag hij zijn promotie al voor zich. Weg die nare herinneringen aan de ongelukken
met de BMW's.
De deur van de kamer ging open en een brigadier stak zijn hoofd om
de hoek. 'Kom maar naar binnen.'
Op de voet gevolgd door Philippe stapte het gezelschap een kamer binnen,
die uitkeek over de binnenplaats van het Hoofdbureau. Op de binnenplaats
stonden verschillende politieauto's. Achter een groot bureau voor het raam
zat een inspecteur, een al wat oudere man. Hij schoof een aantal stapels
papier weg en keek hen belangstellend aan. Hij gebaarde hen naar een aantal
stoelen voor zijn bureau. De brigadier bleef naast het bureau staan. Philippe
bij de deur.
'Zo Recourt,' begon de inspecteur. 'Rapport graag.'
De inspecteur, die Brulleaux heette, was een maand geleden door zijn
collega in Clervaux gebeld. Deze collega had hem de vraag gesteld of hij
Philippe kon plaatsen. Niemand anders wilde Philippe, had de collega hem
eerlijk verteld. Zuchtend had Brulleaux ingestemd met de overplaatsing.
In het centrum van de stad konden ze altijd wel mensen gebruiken. Op dit
moment barstte hij van het papierwerk en had eigenlijk weinig zin in gezeur
aan zijn hoofd.
Philippe deed verslag van het gebeurde rond Cravat, waarbij hij zijn
doortastende rol niet onder stoelen of banken stak.
'Waar is die FBI agent gebleven die jou de informatie heeft gegeven?'
kwam de inspecteur er tussen. Hij vond het maar een vreemd verhaal. De
vijf verdachten zagen er nou niet bepaald uit als bankrovers of staatsgevaarlijke
personen, zoals Recourt ze had omschreven.
Hank stak zijn hand op en vroeg: 'Mag ik wat zeggen, inspecteur?'
Brulleaux keek hem aan en knikte. Hank stond op en legde een papier
wat hij uit zijn binnenzak haalde op het bureau van de inspecteur.
'Mijn naam is Hank Williams en dat is mijn collega Ron Allen.' Het
was de eerste keer dat de jongens hun achternamen hoorden. 'Wij zijn federale
agenten belast met een speciaal onderzoek in Europa. Kijkt u maar in de
brief. Die is voor dit soort situaties bedoeld.'
Hij gaf ook een legitimatiebewijs aan de inspecteur. Ron deed hetzelfde.
Ook legden ze beiden hun Smith en Wesson pistolen op het bureau. Philippe
wilde wat zeggen.
'Stil!' beet Brulleaux hem toe. Hij was nijdig omdat hij vermoedde
dat dit verhaal waarschijnlijk wel klopte. Bovendien waren twee verdachten
gewapend het Hoofdbureau binnen komen lopen. Dat betekende weer een hoop
papierwerk. Hij las de brief nauwkeurig en bekeek de legitimatiebewijzen.
Ondertussen had de brigadier de pistolen gepakt en bekeken. 'Inspecteur,'
zei hij, 'één van de pistolen mist twee kogels. Vannacht
of liever gezegd vanmorgen vroeg hebben we een melding gekregen van de
eigenaar van de Blue Moon bar, dat daar is geschoten. De omschrijving van
de daders klopt ook. Kijkt u maar in het rapport wat daar op uw bureau
is gelegd.' En hij wees bovenop een van de stapels.
De inspecteur had dat nog niet gelezen en griste het rapport naar zich
toe. Zijn gezicht werd grimmiger. 'FBI of niet, maar hier in mijn stad
als een stel cowboys lopen schieten, dat kan niet. Bel de eigenaar van
de Blue Moon bar en laat hem hier komen.' De brigadier verliet de kamer
om te gaan bellen.
Hank ging weer zitten en zei tegen de inspecteur: 'Belt u alstublieft
het telefoonnummer dat in de brief staat die ik u heb gegeven.'
De inspecteur antwoordde niet en begon de papieren voor hem te lezen.
Net toen ze zich afvroegen hoe lang het moest gaan duren ging de deur open
en kwam de brigadier binnen op de voet gevolgd door een slaperige Goudtand.
Ze hadden hem uit zijn bed gebeld. Toen hij Hank en Ron en de jongens op
een rij zag zitten begon hij breed te grijnzen.
'Dat zijn de mensen, die al schietend mijn bar binnenkwamen. Ze moeten
trouwens nog betalen ook.'
Hank stond weer op en vertelde wat er in de Blue Moon was voorgevallen.
Brulleaux hoorde hem aan en keek naar Goudtand.
'Jouw bar is nou ook niet bepaald het Leger des Heils, vriend. Zijn
deze mensen echt bedreigd?'
Goudtand haalde zijn schouders op. 'Er is over en weer wat gezegd,
maar om dan zomaar te gaan schieten? En er staat nog een rekening van ze
open.' Daarbij keek hij Jan aan.
'Dat laatste regelen jullie maar met elkaar,' zei de inspecteur. De
heer Williams blijft hier, de rest gaat naar buiten. Jij ook, Recourt.'
Alleen de brigadier bleef staan.
Op de gang wilde Jan tegen Goudtand beginnen. Maar Arie stapte ertussen
en zei: 'Wat zijn we je schuldig?'
'Negen dollar,' antwoordde Goudtand vlot.
Arie pelde een briefje van tien af van de rol bankbiljetten, die hij
uit zijn zak haalde. 'Alsjeblieft.'
Goudtand pakte het geld aan, liet nog een keer al zijn tanden zien
en liep toen haastig weg.
'Dat gaat niet van mijn geld af als je dat maar weet!' bitste Jan.
'Jij hebt die fles tonic meegenomen, Janneman. We zoeken dat nog wel
fijn uit.' Voordat Jan kon reageren ging de deur van het kantoor van Brulleaux
open. Hank en de inspecteur stapten naar buiten.
'Het is opgelost en we kunnen gaan,' zei Hank.
De inspecteur keek hen aan. 'En geen geschiet meer hier, begrepen?'
Daarna wendde hij zich af en ging zijn kantoor binnen. Halverwege bedacht
hij zich en zei tegen Philippe, die nog steeds op de gang stond, 'Recourt,
kom nog even binnen.'
Philippe volgde hem. Promotie zou er bij nader inzien toch niet inzitten,
zo vermoedde hij.
|