home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

laatste wijziging van deze pagina 17/12/2014
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

"Lawaai in Luxemburg" 
door René Verhulst

Lawaai in Luxemburg-stad
 

Arie en Jan waren met Mulder na de gebeurtenissen rond het tankstation in Mersch spoorslags naar Luxemburg stad gereden. Onderweg hadden zij tegen beter weten in  nog uitgekeken naar de Isar waarin Breitstein en zijn maat nu rondreden. Ze hadden de auto niet gezien. Breitstein was hen zo'n twee uur voor en zou ook zeker niet als een toerist rondrijden in de omgeving. Bovendien werd het al aardig donker. 
Mulder zat achter het stuur tussen zijn tanden te fluiten. Hij was in opperbeste stemming, want hij had niet verwacht een spoor te vinden. Zijn chef zou ervan opkijken, dacht hij. 
'Hoe gaan jullie dat nu verder aanpakken?,' vroeg Arie die op de achterbank zat. 
'Moet ik zo meteen met Don bespreken,' antwoordde Mulder. 
'Ik zou de grensposten waarschuwen,' dacht Jan hardop. 'Ze hoeven die boeven niet aan te houden, maar zo weet je wel waar ze zijn.' 
'Er zijn ook andere methoden. Weten jullie wat een hefschroefvliegtuig is?' vroeg Mulder. 
Jan barstte los. 'De eerste hefschroefvliegtuigen werden in de oorlog ontwikkeld, maar vliegen kwam er nog niet van. Na de oorlog ging men ermee verder, maar er was niet zoveel belangstelling voor. Ze waren traag, maakten veel lawaai en er konden maar weinig mensen in. Alleen de Amerikanen en Engelsen zagen in dat je ze kon gebruiken voor transport van en naar moeilijke plaatsen. Hefschroefvliegtuigen werden in Nederland ingezet bij de Watersnoodramp in 1953 in Zeeland. Sindsdien is er meer belangstelling.'  'Je lijkt wel een wandelende encyclopedie,' zei Mulder. 
'Is-ie ook,' kwam er vanaf de achterbank. 'Erg handig, hoef je niet al die delen mee te slepen als je op boevenjacht gaat.' 
Jan snoof. 'Dit soort dingen weet toch iedereen.' 
'Ik probeer of er morgen bij het eerste licht een hefschroefvliegtuig van onze basis in Duitsland in de lucht kan zijn. Vanuit de lucht is het makkelijker zoeken dan vanaf de grond,' zei Mulder. 'Hier zijn we bij het hotel.'  Mulder stopte voor een groot hotel in het centrum van de stad. Alfa, las Jan boven de deur. 
'Hier komen we wel meer, misschien ligt er al een boodschap van Don,' veronderstelde Mulder. 
Ze stapten door de draaideur een ruime lobby in, waar ondanks het late uur nog volop activiteit heerste. Er liepen wat mannen in pakken rond en sommige lagen in T-shirts op banken rustig te lezen en te roken. Bij de receptie werd niet vreemd opgekeken van Jan, die er nog behoorlijk bemodderd uitzag. 
Mulder schreef hen in, Arie en Jan op een tweepersoonskamer en hij in de kamer ernaast. Er bleek nog geen boodschap van Don te liggen. De lift suisde naar boven. Ze zaten op de vierde verdieping aan het eind van de gang. 
Mulder zei: 'Laten we over een uur in de lobby afspreken. Ik ga eerst in de stad nog wat regelen, dan zien we elkaar daar. Er zal ook nog wel wat te eten zijn. Tot zo!' en de Amerikaan stapte zijn kamer binnen. 
Dat eten klonk Arie als muziek in de oren. Hij sputterde daarom ook helemaal niet tegen toen, op de hotelkamer gekomen, Jan meteen de badkamer in dook. Per slot van rekening zag Jan er het smerigste uit. Arie keek uit het raam en zag dat zij tegenover het station zaten. Op het plein onder hem was het nog een komen en gaan van taxi's en bussen. Hij ging op het bed liggen. 
'Arie,' riep Jan vanuit de badkamer. 'Dit lijkt nu allemaal wel leuk, maar er zitten toch wel vreemde kanten aan deze zaak.' 
'Ik lig er net over te denken,' antwoordde Arie, naar het plafond starend. 'Ik dacht dat jij wel blij zou zijn. Gratis vervoer naar Luxemburg. Op rekening van de Amerikaanse staat in een mooi hotel. En nog vragen stellen ook.' 
'Vragen genoeg.' Jan verwijderde nog wat modder uit zijn oren en dook proestend onder in het bad en kwam weer boven.  'Hoe denk jij erover, dikke, om morgen met een hefschroefvliegtuig Breitstein te gaan zoeken? Mulder stelde dat serieus voor. Morgen kan Breitstein wel driehonderd kilometer verder zijn. En waar moet je gaan zoeken in al deze heuvels en dalen? In Duitsland, in Frankrijk? Ze kunnen dan overal zijn. En rijden ze nog in die auto?' 
De dikke lag hard na te denken. 'Kijk Jan, we kwamen hier om Bierkoop te zoeken. Dat leek ons een saai klusje. Dit is veel leuker!' 
'Dat is waar, maar dan moeten we niet als idioten rond gaan rennen. Ik wil die Breitstein ook wel te pakken nemen.' 
'Mulder doet niets zonder Don. Geheid dat hij hem nu is gaan bellen en orders krijgt. Ik verwacht dat er vannacht niets meer gebeurt,' zei Arie. 'Ik zal Mulder nog wel vragen of zijn mensen al informatie over Bierkoop gevonden hebben. Dan kunnen we daar ook achteraan. Morgen moet ik mijn vader bellen.' 
Jan kwam schoongewassen uit de badkamer en haalde uit zijn tas een keurig opgevouwen shirt. Jan was een pietje precies op kleren. 
'Laten we alvast naar beneden gaan,' stelde Arie voor. 'Mulder zal zo wel komen, kunnen we alvast eten bestellen.' 
Jan legde een scheiding in zijn haar en liep met Arie mee naar de lift. 
In de lobby was het nog steeds druk. In het hotel zaten veel Amerikanen en die kwamen nu blijkbaar tot leven. Een aantal was aan het bellen in de maar liefst zeven telefooncellen naast de receptie. Weer anderen lazen de krant of zaten wat te drinken. Niemand vond het gek dat er twee HBS-jongens tussen de gasten liepen. 
Jan en Arie staken de lobby over en kwamen in de eetzaal.  'Kunnen wij nog wat eten?' vroeg Arie aan de toegesnelde ober. 
Dat was geen probleem. Ze gingen aan een tafeltje zitten en pakten de kaart. Arie bestelde een dubbele biefstuk met aardappelen, sla en nam appeltaart met slagroom toe. Jan stelde zich tevreden met een uitsmijter en een glas melk. Ze keken rond of ze Mulder zagen, maar de grote man was nergens te bekennen. 
De bestelling werd gebracht en ze vielen aan. Een bellboy liep met een bordje door de lobby en kwam ook de eetzaal in. Jan Prins keek er naar en zag dat er telefoon was voor mr. Prins en mr. Roos. 
'Ik ga wel,' zei Arie en kauwend op de biefstuk liep hij naar de receptie. De receptionist wees naar cel vijf en Arie pakte de telefoon op. 
'Arie Roos.' 
'Arie, Masters hier.' 
'Masters!' riep Arie, die verbaasd was omdat hij Mulder of Don aan de telefoon verwacht had. 'Hoe weet je dat we hier zijn?' 
'Doet er niet toe,' zei Masters.'We hebben radarapparatuur die sproetenmonsters kan detecteren, nou goed? Luister en schreeuw niet zo door de telefoon, je staat zeker in een cel?' 
'Ja,' zei Arie, nu zachter. 
'Morgen om vijf uur 's middags jullie tijd land ik in Brussel en kom direct door naar Luxemburg. Ondertussen pakken jullie je bullen en vertrekken uit het hotel waar je nu bent naar Hotel Cravat aan de Rue Notre Dame 17. Neem maar een taxi. De kamers zijn gereserveerd op naam van mij. Morgenochtend neemt er iemand van mijn kantoor contact op met jullie.' 
'Maar..' begon Arie. 
'Niet door de telefoon,' zei Masters. 'Trouwens nog iets. Mijn vrouw Vivian komt mee. Ik heb eigenlijk vacantie, dus daar kwam ik niet onderuit. Tot morgen' en Masters brak af. 
Arie keerde met allerlei vragen in zijn hoofd terug naar de eetzaal. Jan zat net de laatste resten van zijn uitsmijter naar binnen te werken en zag aan de blik van zijn vriend dat er iets was. Arie ging zitten, sneed een stuk van de biefstuk af en zei met volle mond: 'Het wordt steeds gekker. Masters belde en zei dat we naar een ander hotel moeten gaan. Morgenavond is hij zelf hier.' 
Jan fronste zijn wenkbrauwen.'Wat heeft dat voor zin om weg te gaan? Ik blijf liever hier. Bovendien, wat doen we met Bob?' 
'Ze vertrouwen elkaar niet,' zei Arie, weer een homp vlees nemend. 'Die FBI jongens hangen er maar een beetje bij. Don en Mulder hebben het voor het zeggen. Maar ik heb geen zin om me daar mee te gaan bemoeien.' 
Achteroverleunend in zijn stoel zei Jan: 'Ik wil eerst weten waar Mulder straks mee terugkomt. Morgen is het nog vroeg genoeg om naar dat andere hotel te gaan. Dan horen we wel wat Masters te vertellen heeft.' 
'Je wordt op je wenken bediend, daar komt Mulder aan,' siste Arie vanuit zijn mondhoek naar Jan, die met zijn rug naar de lobby toezat. 
Mulder liep met grote passen en schoof een stoel bij het tafeltje van Jan en Arie.  'Zo, ik heb contact gehad met Don. Hij en Bob hebben succes gehad. Ze hebben bij de ruïne iemand opgepakt, die meer kan vertellen over de organisatie die oorlogsmisdadigers helpt te vluchten.' 
'En Breitstein?' vroeg Jan nieuwsgierig. 
'Ik heb onze bevindingen aan Don verteld, die zou verdere maatregelen nemen.' Mulder bestelde drie koppen koffie aan de ober, die kwam afruimen. 
'Is er al meer bekend over Bierkoop?' vroeg Arie. 
'Vergat ik bijna,' zei Mulder en hij haalde een briefje uit zijn zak. 'De Luxemburgse politie heeft goed werk gedaan. Bierkoop woont in Kautenbach, een dorpje niet zo ver van Bourscheid en valt alleen op omdat hij een grote tuin heeft en bijna elke dag naar de kerk gaat om te bidden.' 
'Berouw komt na de zonde,' zei Arie wreed. 'Had hij mijn vader maar niet moeten bestelen.' 
'We kunnen hem zo laten oppakken,' stelde Mulder voor. 
'Niet doen, dan zie je het geld nooit meer terug,' zei Jan Prins. Hij was de afspraak met Pa Roos nog niet vergeten dat zij een deel van het geld wat ze terug vonden mochten houden 'We gaan later zelf wel in Kautenbach kijken.' 
Ze liepen door de lobby naar de lift. Bij hun kamers gekomen zei Mulder: 'Welterusten, ik zie jullie morgen.' 
Arie en Jan stapten hun kamer in en gingen op de rand van hun bedden zitten. 
'Ik ga nog niet slapen. Ik ga eens een kijkje nemen in Hotel Cravat. Masters heeft daar al gereserveerd.' 
'Ik ga mee,' zei Jan, die weliswaar hondsmoe was, maar zijn nieuwsgierigheid won het van de slaap. 
Arie opende hun kamerdeur een stukje. De gang was leeg. 'Kom op, Jan. Luxemburg bij nacht lijkt me wel wat.' 
 

*     * 
   *
Don en Bob arriveerden rond een uur of half twee weer in Diekirch.  Toen de Volkswagen bij het huis stopte zag Bob dat de auto's waren verdwenen die er 's middags hadden gestaan. Ook de Ford Victoria van de FBI agenten stond er niet meer. Er stond alleen nog een kleine legerjeep. 
Don liep met Bob in zijn kielzog snel naar binnen. In de hal stond een sergeant, die salueerde. De sergeant liep mee de kamer in met de twee bureaus waar ze eerder hadden gezeten. Don liep om zijn bureau heen en keek op het blad. 
'Ah, een bericht van Mulder, hij is in hotel Alfa in Luxemburg. Prima.' 
Bob ging maar zitten. De sergeant bleef staan. 
'Waar zijn de gevangenen?' vroeg Don. 
'Opgesloten in de kelder,' antwoordde de sergeant. 
'En de twee FBI agenten?' 
'Kregen telefoon en zijn snel vertrokken, zonder te zeggen waarheen,' meldde de sergeant met een geringschattende uitdrukking op zijn gezicht. 
'Heb je niets aan, wist ik al,' zei Don kort. 'Kom we gaan Schmidthuber met een bezoek vereren.' 
Ze liepen een draaiende trap af naar de kelder en kwamen in een gang, die onder de breedte van het huis doorliep. Aan het eind van de gang waren twee deuren. Een ervan opende de sergeant. Don en Bob stapten naar binnen, de sergeant bleef op de drempel wachten. Schmidthuber zat op een stoel en keek hen koel aan. Bob vermoedde dat de bange Walter achter de andere deur zat. 
'Wilt u mij onmiddellijk vrijlaten! U pleegt wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ik eis..' 
'Niets meer te eisen,' gromde Don. 'Blijf maar braaf zitten.' 
Don pakte een stoel en zette die vlak voor de oude kapitein. Hij ging tegenover hem zitten en begon in het Duits vragen te stellen. 
Bob kon dit niet verstaan. Bob maakte er wel uit op dat Don niet zozeer geinteresseerd was in de vlucht van Schmidthuber, die middag, als wel in wat Schmidthuber in de oorlog had gedaan. 
Don stelde vraag naar vraag, maar de kapitein weigerde om wat te zeggen. Don draaide zich om en keek naar Bob. 
'Ga jij maar naar boven, ik kom zo wel vertellen wat ik eruit heb gekregen.' En tegen de sergeant: 'Blijf jij maar hier.' 
Bob liep langzaam de trap op. Hij was benieuwd wat Don ging doen. In de hal keek hij om zich heen en ging op een houten bank zitten. Het duurde lang. Bob begon zich te vervelen en stond op. In de kamer met de twee bureaus was ook weinig te beleven. Tegenover die kamer aan de andere kant van de hal was ook een deur. 
Bob duwde er tegenaan en de deur ging open. Hij zag een kamer die precies even groot was als de andere met de bureaus, waar ze die middag in hadden gezeten. In deze kamer stonden geen bureaus, maar kasten met boeken en mappen. Ook lagen er stapels dossiers. In het midden van de kamer stond een tafel waar ook van alles op lag. 
Bob liep naar de tafel en keek naar de papieren. Er lag een kaart. Bob boog zich erover heen. Het was moeilijk voor hem omdat hij Europa niet goed kende, maar na een aandachtig turen zag hij Luxemburg en een deel van Frankrijk en Duitsland. Op verschillende plaatsen op de kaart stonden stippen. Ook bij de ruïne van Bourscheid, zag Bob. Dat zou betekenen dat.. 
'Worden we nieuwsgierig?' klonk een harde stem. In de deuropening stonden Don en de sergeant. 'Grijp hem, sergeant!' 
De sergeant stapte naar voren. Bob kon geen kant op en voelde zijn nek als in een schroef gevangen. De sergeant duwde hem de kamer uit. Don keek hem niet eens aan en zei tegen de sergeant: 'Sluit hem boven op, morgen zie ik wel verder. We hebben nu andere dingen te doen.' 
Bob moest de trap in de hal op lopen. De sergeant porde hem in zijn rug. 'Die kant op.' Hij deed een deur open en Bob zag een kleine kamer aan de achterkant van het huis. Er zaten dubbele ramen in die aan de binnenkant van tralies waren voorzien. 
Hij werd op een stoel gezet en de sergeant begon hem vast te binden. Don keek toe. 
'Goed vast, sergeant, het is niet zomaar een schooljongen.' 
Bobs handen werden gebonden en achter de stoelleuning aan de stoel vastgezet. Hetzelfde gebeurde met zijn voeten aan de voorpoten van de stoel. Na dit karwei stond de sergeant hijgend op en keek tevreden op Bob neer. 
'Tot morgen!' zei Don en liep weg. De sergeant sloot de deur  achter zich en Bob hoorde het draaien van het slot. 
Bob keek om zich heen. Schreeuwen had geen zin, dat begreep hij ook wel. Hij was verbaasd over het gebeurde. Hij trok aan het touw, maar zijn polsen zaten goed vast. Iets voorover gebogen kon hij zijn voeten zien. Misschien gaf dat meer kans. Bob wist dat Arie en Jan op lange winteravonden geoefend hadden in het binden van de ander en het weer losmaken van zichzelf. Hij had daar nooit bij kunnen zijn, maar enige ervaring had hij wel. 
Hij strekte zijn benen en merkte dat het touw wat meegaf. Oppassen nu voor kramp, wist hij. Hij kapte nu de stoel iets naar achter en zorgde er natuurlijk voor niet achterover te slaan. Zo kon hij zijn benen strekken en het touw naar het eind van de voorste stoelpoten schuiven. Bob wurmde. Het viel niet mee om achterover te hangen en tegelijk te strekken, maar hij voelde dat het lukte. Langzaam kwam er wat speling bij zijn voeten. De stoel kraakte maar was gelukkig te stevig om het te begeven. 
Bob wachtte even om op adem te komen en zijn benen de gelegenheid te geven voor een nieuwe poging. Hij zette aan. Zijn rechtervoet schoot van de stoelpoot af, dat maakte het makkelijker. Met die voet op de grond kon hij iets meer kracht zetten en ook zijn linkervoet schoot los. De touwen bleven er om heen zitten. Bob luisterde of iemand soms op het geluid van de krakende stoel af kwam, maar dat was niet het geval. De kamer leek hem ook behoorlijk geluiddicht. 
Hij kon nu staan. Als een schildpad liep hij de kamer rond met de stoel op zijn rug en keek uit het raam. Daar zag hij op flinke afstand van hem een paar huizen en vooral weiland. Zijn handen kreeg hij niet los. Bob keek of hij een scherp voorwerp zag om het touw rond zijn polsen door te zagen, maar de kamer was zo kaal als het maar kon. Toen viel zijn oog op de deur. 
Het was een stevige eikenhouten deur. Bob kende die deuren wel, want bij Jan Prins thuis had hij er vaak naar zitten kijken. Zijn vader had er in Amerika een paar speciaal voor hun huis in Pittsburgh laten maken. De deur bestond uit twee verticale dikke eiken planken, die boven, onder en in het midden waren verbonden met horizontale planken. Zo ontstond een stevig frame dat met pen-gat verbindingen was vastgemaakt. Tussen de planken waren twee panelen gemaakt van dunnere planken, die in groeven van de dikke planken waren geplaatst. 
Naar die dunne planken keek Bob nu. In de loop van de tijd waren ze wat gekrompen, de naden waren duidelijk te zien. Zou hij niet kunnen proberen om het onderste paneel uit de deur te krijgen? Maar hoe?
Met de punt van zijn schoen schopte Bob tegen de planken. Die bogen wat door. Met flinke kracht zou dat moeten gaan.  Wacht eens, met de stoelpoot. Bob draaide zich om en wees nu als een soort Middeleeuwse stormram met de poten van de stoel naar de deur. Hij deed een stap achteruit. De stoelpoten stonden nu schuin naar beneden. 
Bob zakte iets door de knieën en liet zich achterover vallen. Twee poten ketsten tegen het paneel af op de grond. Zijn hele lijf trilde van de dreun van de stoel op de grond. Hij stond stil en luisterde. Niets te horen. Don en de sergeant waren waarschijnlijk nog in de kelder. 
De hoek waarmee hij met de poten het paneel raakte moest niet te groot zijn. Aan de andere kant, bij een te kleine hoek kwamen de vier poten tegelijk tegen de deur aan en dat zou geen effect hebben. Nog maar een keer proberen. Hij ging weer met de rug naar de deur staan, boog ver door en liet zich toen achteruit vallen. Krak, zei één van de planken en knikte licht. Dat gaf de burger moed.  Na een paar keer beuken begaf de plank het en toen was het een kwestie van goed richten voor er in het paneel een opening ontstond waar hij net doorheen zou kunnen kruipen. 
Bob trapte de laatste twee planken met zijn schoenen kapot, ging op zijn knieën zitten en stak zijn hoofd door het paneel. In de gang was niets te zien. Hij rustte heel even uit om op adem te komen en kroop nog steeds met de stoel op de rug door de opening heen. Hij haalde zijn schouder nog open aan een scherpe kant van een kapotte plank, maar hij was allang blij dat hij uit de kamer was. 
Bob liep naar de trap en keek vanaf boven de hal in. Er was geen mens te zien. Hij sloop zo goed en kwaad als het ging de trap af. Als nu de voordeur maar niet afgesloten was.  Die ging naar binnen open, wist hij. Met zijn kin op de knop probeerde hij de deur open te doen. Die zat niet in het slot en naar zich toe duwend ging de deur een stukje open. Dat was genoeg. Bob zette zijn voet er snel tussen en kreeg zo de deur verder open. Vlug glipte hij er doorheen en holde weg van het huis. De jeep stond er nog steeds geparkeerd. 
Het was natuurlijk een vreemd gezicht, een hollende jongen met een stoel op zijn rug. Erg hard rennen lukte toch al niet. Bob liep naar de doorgaande weg waar hij met de auto al een paar keer overheen gekomen was. Het begon al een beetje licht te worden en over de weilanden hing een mistsluier. Bob kon er niet van genieten. Hij zocht nog steeds naar een mogelijkheid om zich los te maken. 
Vanuit Diekirch naderde een vrachtauto. Bij het zien van Bob stopte de auto. Het was een melkwagen die vol met melkbussen stond. Bob begreep dat de auto in de vroege ochtend de boerderijen afging om de melkbussen op te laden. 
'Zo broer,' grijnsde de chauffeur, een jonge vent, hem toe. 'Aan de wandel met je stoel? Ben je bang dat je hem anders verliest?' 
'Vrienden van me hebben me vastgebonden,' zei Bob. 'Het gaat om een weddenschap, maar die heb ik nu wel gewonnen. Kun je me losmaken?' 
De chauffeur sprong uit de cabine en sneed met zijn zakmes het touw door. Bob smeet de stoel in de berm.  Wat een heerlijk gevoel was het om weer gewoon te kunnen staan. 
'Bedankt, kan ik misschien meerijden?' 
'Waar moet je heen?' vroeg de chauffeur, die nog steeds moest lachen. 
'Hotel Alfa in Luxemburg,' antwoordde Bob, die deze naam van Don had gehoord, toen hij het bericht van Mulder voorlas. 
'Ik moet naar de melkfabriek aan de rand van de stad. Eerst nog wat bussen ophalen. Als je me helpt zet ik je voor de fabriek af. Daar stopt de bus, die naar het station in Luxemburg gaat. Het hotel ligt tegenover het station,' wist de chauffeur. 
'Oké,' zei Bob, die al in de auto klom. Hij wilde zo snel mogelijk van de plek weg. Wanneer zijn ontsnapping ontdekt werd, kwamen ze vast achter hem aan. De chauffeur klom ook weer naar binnen en zette de auto in beweging. Bob zat tevreden achterover in de cabine.
 
*     * 
   *


Arie en Jan wandelden rustig door de lobby het hotel uit. Ze namen geen taxi die voor het hotel stond te wachten. Je wist maar nooit of Mulder navraag zou gaan doen, maar liepen naar het station ertegenover. 
Het was laat, maar de temperatuur was aangenaam. Het rook fris door de vele regen die 's middags was gevallen. Jan was door het bad en het eten behoorlijk opgeknapt en Arie trommelde al lopend tevreden op zijn volle buik. 
Bij het station stond onder een luifel met fel licht een rij taxi's. De chauffeurs stonden met elkaar te praten. 
De jongens liepen naar de voorste wagen toe. Uit het groepje taxichauffeurs maakte zich er een los en kwam naar hen toe. Aan zijn gezicht te zien was hij teleurgesteld over zijn vracht. Een paar schooljongens bracht nooit veel op. 
'Hotel Cravat, Rue Notre Dame,' zei Jan. 
'Komt voor mekaar, jongen, stap maar in.'  De chauffeur zette de meter aan en reed weg. 
Vanaf het station voert een brede boulevard het oude centrum van Luxemburg in. Het centrum ligt op een rotsplateau, aan twee zijden omgeven door diepe dalen. De grillige rotsen, de resten van oude verdedigingswerken en de grote bruggen die de diepe dalen overspannen leverden vanuit de taxi een mooi gezicht op. De stad was goed verlicht. Over een van de bruggen reed een trein. De chauffeur had geen oog voor dit alles. Ze passeerden een grote kathedraal en even later stopte hij. 
'Messieurs, Hotel Cravat.' 
Arie stapte uit. Gewoontegetrouw liet hij Jan afrekenen. Arie zag Jan met de chauffeur in de auto praten en naar de meter wijzen. Jan stapte ook uit. De taxi trok met gierende banden op en verdween weer in de richting van het station. 
'Die dacht me even af te zetten,' gromde Jan. 'Maar dat lukte niet.' 
Arie ging er niet op in en keek naar het hotel. Het was geen groot hotel zoals het Alfa, maar het zag er netjes uit. De lobby was veel kleiner dan die van Alfa. Een receptie met er tegenover een zitje. 
Aan de receptie stond een blond meisje met enorme valse wimpers. Ze deed Arie aan een filmster denken, maar hij wist zo gauw niet meer welke. 
Arie sperde zijn blauwe ogen wijd open en zei: 'Wij zijn Prins en Roos, onze oom Masters heeft hier kamers gereserveerd. Onze bagage komt na,' voegde hij eraan toe om vragen te voorkomen. 
De wimpers gingen naar beneden en keken in het gastenboek. 'Dat klopt, er is een kamer voor u.' 
Het meisje draaide zich om en zocht de sleutel. Tegelijk met de sleutel pakte ze een enveloppe, die in hetzelfde vakje stond. 'De sleutel en een boodschap,' zei ze vriendelijk. 
Arie ritste de enveloppe open. Jan keek mee over zijn schouder.  'Kom zo snel mogelijk naar de Blue Moon bar in de Rue Philippe II,' las Arie. 
'Masters kan hier toch nog niet zijn?' zei Jan  verbaasd. 
'Lijkt me van niet, laten we maar gaan kijken.' 
'De Blue Moon bar, die weet ik wel,' zei het meisje, dat had meegeluisterd. De wimpers gingen heftig op en neer. 'Je gaat het hotel uit naar rechts. Op de eerstvolgende hoek weer naar rechts. Na zo'n tweehonderd meter zie je de Blue Moon links. De bar is de hele nacht open.' 
Arie en Jan bedankten haar en liepen naar buiten. De aanwijzingen van het meisje klopten precies. De bar had een blauwe neonreclame in de vorm van een halve maan. 
Ze stapten naar binnen. Achter de deur was een gordijn. Arie schoof het open en ze zagen een ruimte die niet breder was dan vijf meter. Langs een zijde was een bar van wel tien meter lang. Voor de bar zaten of lagen met het hoofd op de armen diverse mannen. 
'De Zeedijk is er niets bij,' schreeuwde Arie tegen Jan. Hij moest schreeuwen omdat uit de speakers boven de bar Jerry Lee Lewis dreunde. Ze liepen de bar in en schuifelden langs de mannen, die aan de bar zaten. Dat ging maar net. Wat er achterin de bar was konden de jongens nauwelijks zien omdat alles blauw stond van de rook. 
'Wat drinken?' hoorden Arie en Jan rechts van zich roepen. Het was de barman die over de tap naar hen leunde. 
'Twee tonic,' brulde Arie terug. 
De barman draaide zich om en greep een fles London Tonic. Hij schonk twee glazen in. Dit alles werd gadegeslagen door een klant, die over de bar hing en naar de tonic keek of hij water zag branden. De barman schoof de glazen naar hen toe. 
'Meteen afrekenen,' zei hij. 
Jan betaalde en kreeg twee natte briefjes terug. Hij wilde wat zeggen, maar zag er na een korte aarzeling maar vanaf. De barman keek hem grijnzend aan en toonde een mond vol gouden tanden. Dit en de forse bovenarmen van de man maakten dat Jan en Arie snel verder liepen naar achter. 
Achterin was een dansvloer, waar echter niemand danste. Naast de dansvloer waren banken, die ook in een halve maan stonden en tegenover elkaar en rug aan rug zitplaatsen vormden. Op een van de banken zaten de FBI agenten Hank en Ron. Wanneer ze als hoela-hoela meisjes verkleed de bar waren binnengegaan, waren ze minder opgevallen dan nu. Ze zaten daar met hun regenjassen nog aan van een glas sinaasappelsap te nippen en keken wat hulpeloos om zich heen. Toen ze Arie en Jan uit de rooknevels zagen opduiken, sprongen ze verheugd op. 
'Ga zitten,' zei Hank tegen Arie en Jan. 
Ze schoven aan in een halvemaanvormige bankje. En zaten nu tegenover de FBI agenten. Een tafel tussen hen in werd gevormd door een bierton waarop een vierkant blad met opstaande randen was bevestigd, zoals op een schip. Op de andere banken zaten ook mensen, de tafels stonden vol met bierglazen. 
Jan en Arie bogen voorover om met Hank en Ron te kunnen praten. Door de muziek en de achter hun rug luidkeels pratende mensen was het moeilijk om een fatsoenlijk gesprek te voeren. De muziek hield even op, maar voordat er wat gezegd kon worden, dreunden de bassen opnieuw. Jerry Lee Lewis werd vervangen door Choo Berry. 
Jan riep: 'Heeft Masters jullie gestuurd?' 
Hank knikte. 'Hij heeft ons...' 
De barman met de gouden tanden tikte Jan op de schouder. 'Wat drinken?' 
'Ik heb nog,' zei Jan en hield zijn nog bijna volle glas met tonic omhoog. 
'Wat drinken?' hield Goudtand aan. 
'Erg veel tekst heeft hij niet,' riep Arie. En tegen de barman: 'Doe nog maar een rondje.' 
'Bier gaat per glas, de rest per fles,' zei deze. 
'Whaat,' kreet Jan, 'Ik laat me hier niet oplichten!' 
Arie stak een hand op. 'Dan maar twee flessen. Een fles sinas en een fles tonic.' 
'Per fles per persoon, bedoel ik,' zei Goudtand terwijl hij er vriendelijk bij lachte. Jan ontplofte nu bijna. Maar Arie zei:' Oké, vier flessen, twee sinas en twee tonic.' 
De barman verwijderde zich en Arie sprak sussend naar Jan: 'Stil nou, de FBI betaalt.' 
Dat kalmeerde Jan enigszins. Hank wilde zijn verhaal vervolgen, maar de barman was al terug en zette vier literflessen neer op de tafel. 
Dit was teveel voor Jan. Hij sprong op en zei: 'Deze bestelling gaat niet door, we gaan weg. Kom op jongens,' en hij maakte aanstalten om naar de deur te lopen. Goudtand versperde hem de weg. 
'Eerst betalen, de flessen zijn al open gemaakt!' 
Jan hapte naar adem. Arie en de twee FBI mensen waren nu ook maar gaan staan. Meer mensen stonden op en ergens kletterden een aantal bierglazen kapot. 
'Ze zitten hier al een hele tijd!' riep een jongmens met vette slierten haar, die achter Jan had gezeten.  'Door de muziek heen praten en nog moeilijk doen over het drinken!' 
Arie had geen zin in ruzie en pakte geld uit zijn zak om te betalen. Jan had zich tot de jongen met het vette haar gewend. 
'Waar bemoei jij je mee?'  De jongen deed een stap naar  voren en duwde Jan met twee vingers tegen zijn borst. 
'Zoeken we ruzie of zo?' 
Bij Jan kwam de vermoeidheid en irritatie van de afgelopen dag weer naar boven.  'Blijf van me af met je vette tengels!' 
Goudtand stapte tussen hen in. 'Nog klanten beledigen ook?' 
Nog een paar mannen, kennelijk tuk op een verzetje, drongen op en Jan, Arie en de twee FBI agenten moesten achteruit tot ze tegen de achterwand stonden. 
'Ze bevielen me al niet toen ze binnenkwamen!' riep iemand. 'Eerst die twee regenjassen en later deze knapen. Ze horen hier niet!' 
Arie, die zich meestal nog wel uit dit soort situaties wist te redden, zag nu ook geen oplossing. Goudtand keek naar Jan en balde zijn vuisten. 
'Pak 'm!' vuurde iemand aan. 
Op dat moment greep Hank in zijn binnenzak en pakte zijn pistool. Hij stak het simpelweg in de lucht alsof het een aansteker was en schoot tweemaal in de lucht. Dat maakte  indruk. De muziek viel stil en Goudtand en de anderen stapten achteruit. 
Hank zei: 'Kom, we gaan!' en liep naar voren. Het pistool had hij nog in zijn hand. Alsof hij een ijsbreker was met een aantal schepen in zijn kielzog ontstond er ruimte tussen de mensen. In het voorbijgaan griste Jan een fles tonic mee. 
'Hij was toch al open,' zei hij, toen hij Goudtand passeerde. Ze liepen langs de bar waar nog twee mannen met het hoofd op de bar lagen. Die hadden van het hele gebeuren niets gemerkt. 
Toen ze buiten stonden, zogen ze de frisse lucht naar binnen. Hank stak het pistool weer in zijn zak. 
'Ik doe dit niet graag, maar het kon even niet anders.' 
'Meneer Prins, meneer Roos.' Het meisje met de valse wimpers uit het hotel kwam dwars over de straat op hen afgerend. 'Telegram voor u. Ik wist dat u hier was!' 
Ze gaf Jan het telegram en keek met een bewonderende blik naar hem op. Jan wist niet goed wat hij moest doen en stond wat onhandig met de fles tonic in zijn hand. Hij gaf het telegram aan Arie. 

*     * 
   *


In het huis in Diekirch had de sergeant een forse schrobbering van Don gekregen toen ontdekt werd dat Bob ontsnapt was. Ze stonden bij de deur met het kapotte onderpaneel. 
'Die aap is met stoel en al...' begon de sergeant. 
Don was woest en liet dat de sergeant duidelijk merken. 'Die jongen weet nu teveel en is vast op zoek naar zijn vrienden. Hij weet waar ze zijn.' 
'Ik kan met de jeep hier in de buurt gaan zoeken,' bood de sergeant bedremmeld aan. 
'Blijf maar hier,' snauwde Don. 'Je bent nog in staat om die oude Schmidthuber weg te laten wandelen. Ik ga Mulder bellen.' 
De sergeant raapte de kapotte planken op en schudde ongelovig zijn hoofd. Don liep naar zijn kantoor beneden en draaide het nummer van Hotel Alfa. Hoewel het 6 uur in de morgen was, werd de telefoon meteen opgenomen. 
'Receptie, kunt u mij doorverbinden met de heer Mulder?' 
Ook Mulder nam snel op. Don deed het verhaal. 'Dat betekent dat je die twee andere jongens in de gaten moet houden. Hun vriend zal zeker contact met ze opnemen.' 
'Geen probleem, ze liggen in de kamer naast me te slapen,' antwoordde Mulder. 'En heeft die jongen in Diekirch alles gezien?' 
'Ik denk het niet, maar het is uitkijken. Ik wilde dat ik ze nooit had meegenomen,' zei Don. Hij vervolgde: 'Ga maar meteen met ze naar het Zuiden, dan zijn ze uit Luxemburg weg en regelen we het daar wel.' 
'Oké,' zei Mulder, voor wie de instructies blijkbaar duidelijk waren. Hij legde de hoorn neer en sprong uit bed. Snel kleedde hij zich aan. Ondanks de haast knoopte hij zijn das netjes om. Hij schoot de kamer uit en klopte op de deur van de kamer naast hem. Niets te horen, ook niet na harder kloppen. 
Een bang vermoeden bekroop Mulder. In zijn eigen kamer belde hij de receptie. 
'Ik ben dringend op zoek naar de gasten in kamer 438,' zei hij. 
Na een ogenblik kwam het van de andere kant. 'De sleutel van die kamer hangt hier niet, meneer. Ze moeten er zijn. Zal ik even bellen?' 
'Laat maar,' zei Mulder en smeet de hoorn erop. Hij holde naar de lift, waar de verbaasde receptionist hem even later uit zag komen. Mulder speurde de lobby door, maar geen Jan en Arie te zien. Dat kon ook niet, want die waren op dat moment in discussie met Goudtand in de Blue Moon bar. 
Mulder wendde zich tot de receptionist. 'Heeft u die twee jongens weg zien gaan?' 
'Dat kan ik u niet zeggen, meneer,' kwam het beleefde antwoord. 'Er lopen hier zoveel mensen in en uit. In ieder geval de laatste twee uur niet.' 
Daar had Mulder weinig aan, alhoewel hij bedacht dat Arie en Jan zo snel niet door Bob geïnformeerd konden zijn. 
'Heeft kamer 438 inkomende telefoontjes gehad?' vroeg Mulder. 
'Volgens mij niet,' antwoordde de receptionist. Hij was de gekste dingen gewend en bleef geduldig. 'Een van de jongens die u bedoelt, heeft dacht ik wel een gesprek in de cel aangenomen, maar dat is al een hele tijd geleden. Het was een gesprek uit Amerika. Ik kan me dat herinneren omdat de verbinding lang duurde en ik het vreemd vond dat er juist voor die jongens een gesprek uit Amerika kwam. Het zijn Duitsers toch?' 
Mulder bedankte de receptionist en liep naar buiten. Hij keek rond. 
Bobbie Evers zag op dat moment Mulder staan. De chauffeur van de melkwagen had woord gehouden. Bob had hem geholpen om nog bij een paar boerderijen melkbussen op te laden. De wagen was al snel vol en kwam tegen zes uur aan bij de grote melkfabriek aan de rand van Luxemburg stad. De chauffeur stopte bij de poort en wees naar de overkant. 'Daar is de bushalte.' 
Bob bedankte hem en stak de weg over. De bus kwam er net aanrijden en loste een aantal vrouwen en mannen die zwijgend naar de poort van de fabriek sloften. Bob was de enige passagier op de terugtocht naar het station. Dat bleef zo, want de bus hoefde onderweg nergens te stoppen. 
Bob stapte voor het station uit. Het Luxemburgse station is een betrekkelijk groot station. Dat komt omdat het land een dicht spoorwegnet kent en ook al het goederenvervoer via het centrale station loopt. Naast de lokale  boemels zie je er internationale treinen en treinen met vooral ijzererts en kolen. Voor de ingang stoppen de bussen en tussen de plaatsen voor de bussen en voor auto's en taxi's is er in de lengte een luifel. De luifel staat op een metalen skelet met daarin ramen. Eigenlijk een soort perronoverkapping, maar dan niet voor treinen. 
Bob stond aan de kant van de bussen en keek door het glas naar de auto's en taxi's die aan de andere kant stonden. Jan en Arie hadden op die plek de taxi naar Hotel Cravat genomen. Over de daken van de auto's heen zag hij in de verte Mulder staan. Bob herkende hem onmiddellijk aan zijn grote gestalte. Nu zag Bob ook dat Mulder voor de deur van het Alfa stond. 
Hij liep een stukje verder tot hij achter een van de dragers van de luifel stond. Zo kon hij onopgemerkt zien wat Mulder deed. Die keek nog steeds alle kanten op en Bob dacht dat hij het hotel weer zou binnengaan. 
Hij vroeg zich af waar Arie en Jan waren. Hij nam niet aan dat ze al zo vroeg in de morgen opgestaan waren. Mulder ging niet het hotel binnen, maar kwam vastbesloten zijn kant oplopen. Bob schrok, want al te lang zo blijven staan zou ook een vreemde indruk maken. Er liepen behoorlijk wat mensen rond bij de bussen en een paar eigenaardige blikken had hij al op zich gevoeld. Hij ging zitten op de bank die langs de luifelwand stond met zijn rug naar het glas en keek zo schuin achterom. 
Mulder was al bijna bij de taxistandplaats. De Amerikaan was geen beginneling. Dat was in Mersch al gebleken. Staande voor het hotel had Mulder nog even overwogen om Don op te bellen, maar dat idee had hij meteen verworpen. Dat zou weer een reprimande opleveren. Hij kon nu beter Jan en Arie maar gaan zoeken. Hij besefte dat het geen zin had om lukraak in de stad te gaan zoeken. Arie en Jan zouden voor het hotel zeker vervoer hebben genomen. Daarom liep hij naar de taxistandplaats. 
Aan de voorste taxichauffeur vroeg hij met een dollarbiljet in de hand: 'Ik zoek twee jongens, die...' 
De chauffeur wees met zijn duim naar achteren. 'Ik ben net begonnen. De chauffeurs hierachter hebben vannacht gereden.' 
Mulder liep verder en boog zijn hoofd in de auto van de volgende chauffeur en deed opnieuw zijn verhaal. Bij de vierde auto was het raak. 
'Een dikke rooie en een met bruin haar. Die heb ik gehad, rond een uur of twee vannacht. Ik herinner me het nog goed. Die ene deed moeilijk over de prijs. Het was een klein ritje naar het centrum. Ik heb ze voor een hotel afgezet.' 
'Welk hotel?' drong Mulder aan. 
De chauffeur dacht even na. 'Vlak bij de kathedraal. Ik weet het weer, hotel Cravat.' 
'Kun je me erheen brengen?' vroeg Mulder en stapte in de taxi. 
'Je zegt het maar,' antwoordde de chauffeur en startte de motor. 
Dit leidde tot protest bij de andere chauffeurs. 'Hei,' riep de voorste chauffeur. 'Zo werken we hier niet.' Maar de taxi met Mulder reed al weg. 
Bob die alles gezien had, maar niets had kunnen horen, liep snel om de luifel heen naar de voorste taxi. 'Achter die ander aan, het is mijn oom en we hebben elkaar net gemist.' 
'Leuke oom heb je,' vond de chauffeur. 'Ik rij er graag achteraan, want met die ander heb ik nog een appeltje te schillen.' 
Bob vond het best. Zo zou hij Mulder niet snel kwijtraken.  'Je oom rijdt naar het centrum,' bromde de chauffeur tegen hem. 
Ondanks dat er op de vroege ochtend al behoorlijk wat verkeer reed, was het makkelijk volgen.  'Niet te dicht er achter,' waarschuwde Bob. 'Ik wil mijn oom straks verrassen.' 
'En ik die chauffeur,' zei de chauffeur en hij remde wat af. 
Bob zat op de achterbank en leunde met zijn ellebogen op de voorstoel. Hij zag dat Mulder rustig in de taxi zat. De voorste taxi sloeg rechts af en ze kwamen in een smallere straat. 
'Ik denk dat-ie gaat stoppen,' waarschuwde Bobs chauffeur en stuurde zelf naar de troittoirband. De remlichten van Mulders taxi sprongen aan en de taxi stopte. 
'Hier,' zei Bob en hij drukte de chauffeur tien dollar in zijn handen. 
'Dat maakt alles goed,' zei deze tevreden. 
Bob had geen zin in een scene tussen de twee chauffeurs. Dat vochten ze wat hem betreft maar later uit. Het was zaak om nu Mulder te volgen. Hij was uitgestapt en wandelde kalm verder door de smalle straat. 
Bob volgde hem voorzichtig en op behoorlijke afstand. Wanneer Mulder achterom zou kijken, zou hij Bob zeker herkennen. Mulder stak de straat over en sloeg af naar links. Ze kwamen in een andere straat met winkels en een paar hotels.. Mulder tuurde langs de gevels en stak ineens over. Bob bleef aan zijn kant lopen. Er stonden voldoende auto's waarachter hij zich kon schuilhouden. Mulder ging langzamer lopen en Bob zag dat hij aandachtig keek naar de kant waar hij zojuist vandaan kwam. Bob keek in dezelfde richting en zag de ingang van een hotel. Zou Mulder daar heen gaan en waarom liep hij dan niet gewoon naar binnen? 
Mulder liep weer verder met Bob achter hem aan. Bob passeerde de ingang van het hotel en keek naar binnen. Hij zag niets. Mulder was een stukje verder gestopt en stond in een etalage te kijken. Het was alsof hij niet goed wist wat te doen. Bob dook achter een geparkeerde auto. 
Achter hem ging de ingang van het hotel open. Een bekende gestalte stapte naar buiten, bleef op de stoep staan en zei: 'Ik weet dat je geïnteresseerd bent in auto's, beste Bobbie, maar om nu liggend op je buik in een Luxemburgse straat een autowiel te bestuderen, dat lijkt me wat ver gaan.' 
'Stom rund!' siste Bob tegen Arie, want die was het. 'Ga daar weg, aan de overkant staat onze vriend Mulder en die lijkt me op zoek naar jullie!' 
Maar het was al te laat. Mulder had Arie zien staan en liep zelf snel verder. Bob stond woedend op en sloeg het stof van zijn broek. 'De hele nacht ben ik in touw en jij verpest alles!' 
Arie stond nog steeds op de stoep met zijn handen in de zij. 'Kom nu maar binnen, beste Bob. Kun je uitrusten van je zware nacht.' Arie draaide zich om en liep het hotel binnen. Bob volgde hem, al foeterend op zijn stomme vriend. Mulder was natuurlijk verdwenen. 
Ze zaten in het zitje tegenover de receptie. Het meisje met de valse wimpers, dat Odile bleek te heten, had koffie gebracht, hoewel haar dienst er op zat. Een man met een kaal hoofd had haar plek overgenomen en zat bedrijvig achter de receptie alle papieren opnieuw te ordenen. Odile zat naast Jan, die zoveel mogelijk de andere kant opkeek. 
'Zou iemand mij kunnen vertellen wat er aan de hand is?' vroeg Bob. Hij had zojuist verteld wat er in Diekirch gebeurd was en hoe hij uit het huis was ontsnapt. De anderen hadden geluisterd, onderwijl slurpend van hun hete koffie. 
Hank zei tegen het meisje: 'Kun je nog wat koffie voor ons halen?' Ze stond op en liep weg. Hank vervolgde: 'Jij hebt in Diekirch te veel gezien, Bob. De FBI is er nu een paar maanden bij betrokken, ik heb het net allemaal aan Jan en Arie verteld.' 
'Wat dan?' vroeg Bob. 
'Ferguson en Mulder zijn voor de Army Intelligence al jaren bezig met het speuren naar oorlogsmisdadigers. Ze doen dat goed, om de zoveel tijd worden er nog van die lieden opgepakt. Ongeveer een half jaar geleden ontdekten ze dat netwerk, waar nu ook Breitstein bij betrokken is. Waren wij tot voor die tijd regelmatig op de hoogte gehouden, nu werd dat steeds minder. Alleen als ze ons nodig hadden voor overleg met de politie in Duitsland, Luxemburg of Frankrijk hoorden we wat. Zelf kunnen ze niet zoveel. Met de FBI wil men in Europa nog wel werken. Met het leger is dat veel moeilijker. Masters, die zoals jullie weten de leiding heeft over onze West-Europese operaties stuurde Ron en mij naar Duitsland.' Ron knikte daarbij instemmend. 
Hank ging verder: 'Al snel hadden wij in de gaten dat vooral Ferguson daar niet blij mee was. Hij deed alles om te voorkomen dat wij er ons teveel mee bemoeiden. Een week geleden belde Masters ons en vertelde dat Ferguson en Mulder bij het speuren naar die misdadigers ontdekt hadden dat er in de oorlog een enorm goudtransport had plaatsgevonden naar Zuid-Duitsland of Zwitserland. Enkele minder belangrijke lieden waren gaan praten. Dat goud moest ergens zijn. Ferguson en Mulder vonden dat zij na al die jaren wel wat meer verdiend hadden en besloten om er voorlopig niets van te zeggen. Toen wij opdoken waren ze daar natuurlijk niet blij mee.' 
'In Diekirch zag ik een kaart van Europa met allerlei stippen er op,' kwam Bob ertussen. 'Toen Don dat in de gaten had werd hij woest.' 
'Op die kaart staan de bekende opstappunten, zo noemen ze dat, voor oorlogsmisdadigers die naar Zuid Amerika willen,' antwoordde Don. 
'Bourscheid zag ik er ook op staan,' gaf Bob aan. 
'Klopt, de ruïne is een bekende plek. Ferguson en Mulder hebben het laatste jaar niemand opgepakt. Ze wachten nu tot ze het spoor van het goud vinden. En dat kan natuurlijk niet.' 
'Zeker niet nu Breitstein er bij betrokken blijkt,' zei Jan. 
Hank knikte. 'Masters wil dat we drie vliegen in een klap slaan. Het netwerk, Breitstein en het goud. Wat dat betreft is het laatste nieuws gunstig.' Hij wees naar het opengescheurde telegram dat voor hem op het tafeltje lag. Bob pakte het telegram op en las: 

MASTERS AAN PRINS EN ROOS LUXEMBURG 
PLANNEN GEWIJZIGD STOP ONZE VRIEND GAAT  RICHTING ELZAS-VOGEZEN STOP VLIEG NU ZELF  NAAR PARIJS STOP VOLG INSTRUCTIES FBI EINDE
 
Bob keek vragend op naar de FBI agenten. 
'Een van onze radiowagens heeft Breitstein gevonden. Het bericht in welke auto ze rijden heeft Ferguson gisteren aan ons doorgegeven. Hij denkt dat we achterlijk zijn,' antwoordde Hank. 'Waar blijft trouwens de koffie?' 
Odile kwam er aan lopen en schonk iedereen verse koffie in. 'Ik ga nu maar,' zei ze, van onder haar wimpers een trieste blik op Jan richtend. Die reageerde niet. 
Arie voelde de situatie beter aan, stond op en bedankte haar. 'Misschien dat we hier nog terugkomen. We hebben eerst nog een klusje op te knappen.' Verheugd draaide het meisje zich om en liep naar buiten. 
'We hebben het vermoeden,' ging Hank onverstoorbaar verder, 'dat Breitstein en zijn makkers vanuit het grensgebied tussen Frankrijk en Duitsland opereren. Dat is waarschijnlijk ook de plaats van waaruit het goudtransport heeft plaatsgevonden. Breitstein wordt nu voorzichtig gevolgd en Masters wil dat wij met zijn allen ook naar dat gebied gaan.' 
'Ho ho,' reageerde Arie. 'Wat denken jullie van Ferguson en Mulder? Die zullen het er niet bij laten zitten, zeker niet nu Mulder weet dat we hier zitten. Ze hebben bovendien met Bob ook nog een appeltje te schillen!' 
'Die durven voorlopig niks meer te doen,' antwoordde Hank. 'Bovendien, zij hebben de laatste informatie niet die Masters ons gestuurd heeft. Wij stappen nu in de auto en gaan richting Frankrijk.' 
'Onze spullen,' zei Jan. 'Die liggen nog in het Alfa!' 
'Laten we ophalen,' antwoordde Hank. 
'Heerlijk die FBI,' zuchtte Bob tevreden. 'Voor alles wordt gezorgd. Ik ben toch blij dat je me hier naar binnen hebt geroepen, Arie. Anders draafde ik waarschijnlijk nog steeds achter Mulder aan.' 
Ze vergisten zich in één ding. Ferguson en Mulder lieten het er niet bij zitten. 
 
 

 

© René Verhulst 1998